DOI: 10.5553/TFPP/295044302023001001005

Tijdschrift voor Forensische Psychiatrie en PsychologieAccess_open

Praktijk

Praktische aanbevelingen voor het uitvoeren van onderzoek in gesloten jeugdzorginstellingen

Trefwoorden forensische setting, jeugddelinquentie, neurobiologie, longitudinaal, RCT, middelen (ge/mis)bruik
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Hans van der Baan, Esther de Ruigh, Arne Popma e.a. . (2023). Praktische aanbevelingen voor het uitvoeren van onderzoek in gesloten jeugdzorginstellingen. Tijdschrift voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (1) 1, 73-88.

    Performing research in a forensic setting poses certain challenges, especially when it pertains to complex or sensitive research designs. As a result, studies often end up with small sample sizes which limits reliability and generalizability of the results, and consequently narrows their potential for new insights. This article provides several practical recommendations for successful scientific research in youth forensic settings, organized into five steps: study design, setting up, recruiting participants, collecting data, and rounding off the project and communicating results. These tips help researchers carry out their protocols, collect sufficient amounts of good-quality data, and maintain good relations with the institutions. The recommendations are based on experiences from the Study Consortium for Reattributional E-training Effectiveness and Neuroprediction (SCREEN) study, a longitudinal multi-center project in the juvenile forensic setting in the Netherlands that involved 400+ detained youth. This paper intends to aid researchers in setting up and performing research in different closed youth care settings.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Inleiding

      Het belangrijkste doel van de behandeling van jonge delinquenten is het verminderen van antisociaal gedrag. Behandeling is echter niet altijd succesvol. Delinquente jongeren lopen een hoog risico op delinquente recidive en hebben als volwassenen vaak problemen met de mentale en lichamelijke gezondheid, en met economisch en maatschappelijk functioneren.1x Odgers et al. (2008). Hierdoor vormen ze een hoge maatschappelijke kostenpost.2x Knapp et al. (2016). Het zoeken naar onderliggende mechanismen van antisociaal gedrag en het onderzoeken van nieuwe behandelmethoden is daarom van vitaal belang. Het uitvoeren van onderzoek binnen de grenzen van een gesloten (forensische) setting brengt echter bepaalde uitdagingen met zich mee.3x Lane et al. (2012); Schenk et al. (2018).
      Historisch gezien is er niet veel onderzoek gedaan naar jonge delinquenten binnen een forensische setting. Onderzoekers geven over het algemeen de voorkeur aan strikt homogene steekproeven die zijn geselecteerd voor een specifieke klinisch of theoretisch relevante aandoening (bijv. verlatingsangst) in plaats van een meer heterogene groep op basis van omstandigheden (bijv. detentie). Persoonlijke kenmerken van de jongeren, zoals wantrouwen of verzet tegen autoriteit, het gesloten karakter van de instellingen en de onvrijwilligheid van de plaatsing bemoeilijken onderzoek in een forensische setting. In vergelijking met een algemene populatie adolescenten zijn deze participanten zeldzamer, moeilijker te bereiken en hebben mogelijk ook minder motivatie om deel te nemen. Bovendien kunnen complexe of gevoelige onderzoeksdesigns, zoals gerandomiseerde gecontroleerde trials (RCT’s) of onderzoeken met neurobiologische metingen, op extra weerstand stuiten. RCT’s (en ander onderzoek met strikt gecontroleerde parameters of protocollen) passen bijvoorbeeld vaak niet binnen de structuur van een gesloten setting, of kampen met grote uitval. Neurobiologisch onderzoek (en onderzoek met andere biologische maten) kan weerstand oproepen, doordat deelnemers geen DNA of ander identificeerbaar materiaal willen afstaan, of doordat men zich zorgen maakt over deterministisch gebruik van deze maten. Onderzoek naar neurobiologische factoren – met name in de context van antisociaal of crimineel gedrag – heeft in het verleden internationaal tot felle ethische discussies geleid.4x Singh et al. (2014); Van Swaaningen (2006).
      Deze inherente uitdagingen maken dat onderzoeken met gedetineerde jongeren vaak een kleine steekproef en/of ontbrekende gegevens hebben. Dit beperkt de betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van de resultaten.5x Bijv. Aghajani et al. (2018); Ford et al. (2018). Vanwege deze moeilijkheden kunnen onderzoekers ervoor kiezen om te vertrouwen op gegevens die al beschikbaar zijn via derden, zoals politiedossiers. Het gebruik van bestaande gegevens lijkt een efficiënte en praktische oplossing. Onderzoekers kunnen echter nog steeds tegen vergelijkbare problemen aanlopen door institutioneel beleid of organisatorische veranderingen binnen overkoepelende organisaties,6x Ford et al. (2018). terwijl ze slechts een beperkt aantal variabelen beschikbaar hebben. Dit type onderzoek is dus niet wezenlijk beter haalbaar en beperkt het potentieel voor nieuwe inzichten gezien de beperkt beschikbare informatie. Arrestatiegegevens bieden bijvoorbeeld geen inzicht in gepleegde delicten waarbij er geen politiecontact was, of inzichten in het netwerk van de jongeren. Er is een sterke behoefte om onderliggende mechanismen van antisociaal gedrag te onderzoeken die momenteel nog geen deel uitmaken van standaardbeoordelingen (zoals neurobiologische factoren). Verder is er behoefte aan nieuwe interventies om de trend naar delinquente recidive te doorbreken. Deze evalueren we het liefst in een ecologisch valide onderzoekssetting, oftewel in de gesloten jeugdzorg, om de effectiviteit te kunnen evalueren. Hiervoor is onafhankelijk onderzoek naar nieuwe beoordelings- en interventiemethoden in een forensische setting nodig.
      Het huidige artikel poogt onderzoekers, die grote en/of veelzijdige studies willen uitvoeren, of (nieuwe) constructen onderzoeken die weerstand kunnen oproepen bij de deelnemers of de medewerkers, te helpen door praktische aanbevelingen te schetsen voor succesvol wetenschappelijk onderzoek met jeugdige delinquenten binnen de forensische jeugdzorg. Onderzoekers kunnen deze adviezen toepassen bij het plannen en uitvoeren van hun onderzoeken om een representatieve steekproef te werven en voldoende gegevens van hoge kwaliteit te verzamelen binnen hun protocollen, terwijl ze goede werkrelaties met de instellingen creëren en onderhouden. De aanbevelingen zijn onderverdeeld in vijf stappen: studieontwerp, het opzetten in de instelling, het werven van deelnemers, het verzamelen van gegevens, en het afronden van het project en het communiceren van de resultaten. De methoden en aanbevelingen zijn gebaseerd op gezamenlijke onderzoekservaring en de implementatie ervan wordt geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit het SCREEN-project (Study Consortium for Reattributional E-training Effectiveness and Neuroprediction). Het SCREEN-project was een longitudinaal onderzoeksproject van vier jaar dat liep in verschillende forensische jeugdcentra in Nederland en dat zowel een RCT als een evaluatie van neurobiologische voorspellers van behandeluitkomsten omvatte (zie Kader 1).

    • Stap 1 Een haalbaar onderzoek opzetten

      Omdat jonge delinquenten een zeldzame en moeilijk te bereiken groep vormen, krijgen forensische jeugdinstellingen vaak meer verzoeken van onderzoekers dan ze kunnen accommoderen. Daarnaast zijn er obstakels en beperkingen waar rekening mee moet worden gehouden die specifiek zijn voor een (forensische) jeugdinstelling. Vaak wordt hier niet voldoende rekening mee gehouden, waardoor verzoeken tot het doen van onderzoek afgewezen worden. Naast alle wetenschappelijke overwegingen moet de onderzoeker rekening houden met de instelling en de medewerkers. Het onderzoek moet de dagelijkse gang van zaken in de instelling zo min mogelijk verstoren, anders verstoort het de lopende behandelingen. Hoe beter het onderzoek binnen een instelling past en uitgevoerd kan worden, hoe makkelijker het is voor de instellingen om de onderzoekers hun onderzoek uit te laten voeren. Verder moeten, om de kwaliteit van de gegevens te waarborgen, deelnemergeoriënteerde factoren zoals anonimiteit worden gemaximaliseerd om wantrouwen te verminderen. Ook dit is moeilijker in de gesloten jeugdzorg. Om deze problemen voor te zijn, moeten onderzoekers het volgende overwegen.

      Stap 1.1 Combineer en werk samen waar mogelijk

      Het combineren van meerdere projecten verlaagt de eisen die aan de instellingen worden gesteld en heeft een aantal andere voordelen: het vermindert de concurrentie om locaties, deelnemers en middelen, terwijl de expertise en manuren die aan het project worden besteed, worden gebundeld vanuit meerdere onderzoeken en/of onderzoeksgroepen.

      Stap 1.2 Maximaliseer praktische onafhankelijkheid

      Het accommoderen van onderzoek is makkelijker voor de instellingen als er weinig extra werk van hen wordt gevraagd. Het is aan te raden om de verschillende onderzoekstaken (werving, gegevensverzameling, e.d.) te laten uitvoeren door externe onderzoekers. De vertrouwelijkheid van gegevens kan in twijfel worden getrokken als deze worden verzameld door iemand die de jongeren als werknemer kennen. De vrijheid om zelfstandig te werken in de instelling minimaliseert de eisen die aan de instellingen worden gesteld (zo hoeft er bijvoorbeeld geen medewerker aangesteld te worden om de onderzoekers naar de leefgroepen te begeleiden). Het brengt echter ook een grotere verantwoordelijkheid met zich mee op het gebied van veiligheid en beveiliging. Er moeten vooraf duidelijke en expliciete afspraken worden gemaakt over wat de onderzoekers wel en niet mogen doen, en er moet worden voldaan aan bepaalde eisen van de instellingen, zoals een minimumleeftijd voor de onderzoekers.
      Zelfstandig kunnen functioneren binnen de instelling ontneemt de medewerkers veel extra werk en maakt het makkelijker voor de onderzoeker om zichzelf tegenover de jongeren te presenteren als apart van de instelling (en justitie, de politie, enz.). Dit vermindert een hoop van de problemen die onderzoekers tegen kunnen komen. De aanbevelingen in dit artikel zullen dit vaak illustreren.

      Stap 1.3 Ontwerp een testbatterij en -procedure die binnen het dagelijkse rooster passen

      Gezien de strikte dagelijkse routine binnen deze instellingen is de hoeveelheid tijd die beschikbaar is voor het testen van deelnemers beperkt. Bedenk bij het ontwerpen van de testbatterij dat sommige gegevens al beschikbaar zijn in de dossiers van de instelling. Deze dossiers kunnen (relatief) objectieve informatie bevatten die interessant kan zijn voor onderzoekers (zoals DSM-diagnoses of IQ-metingen), die anders vrij veel tijd in beslag nemen om te beoordelen. Dit bespaart tijd voor zowel onderzoekers als deelnemers. Het voorkomt ook dat gegevens ongeldig zijn als gevolg van het twee keer afnemen van een instrument binnen beperkte tijd.
      De instellingen zullen waarschijnlijk niet toestaan dat het verzamelen van gegevens ten koste gaat van geplande revalidatiebevorderende activiteiten, zoals school of therapiesessies, terwijl de deelnemers waarschijnlijk niet bereid zijn om bezoekuren, etenstijden en soortgelijke momenten te missen. Daarom moeten onderzoekers zich vertrouwd maken met de dagelijkse programma’s en de dataverzameling daaromheen plannen.

      Stap 1.4 Zorg ervoor dat de procedure niets over uw deelnemers vrijgeeft aan derden

      Als je deelnemers je niet vertrouwen, zullen ze je geen eerlijke gegevens geven. Deelnemers kunnen denken dat de gegevens tegen hen gebruikt zullen worden in de rechtszaal, of hen op een andere manier via het politieonderzoek zullen tegenwerken. Onderzoekers moeten ook in gedachten houden dat, in tegenstelling tot de meeste onderzoekssettings, jongeren in forensische jeugdzorg onder bijna constante observatie staan. Als een onderzoek gevoelige informatie (bijv. seksualiteit) of ongeoorloofd gedrag (bijv. frequent of problematisch middelengebruik) als inclusiecriteria hanteert, zou die informatie door instellingsmedewerkers kunnen worden afgeleid uit de deelname zelf. Dit is niet alleen onethisch, maar als een derde partij handelt op basis van deze informatie (bijv. een personeelslid dat een deelnemer aanspreekt op zijn middelengebruik) zal dit snel bekend worden onder de jongeren en zal het vertrouwen verloren gaan. Bespreek dit expliciet met het personeel en pas waar mogelijk de inclusiecriteria aan (zie Kader 2 voor een voorbeeld).

      Stap 1.5 Bespreek je ontwerp met het personeel

      Communicatie en duidelijke verwachtingen zijn cruciaal, zowel voor als tijdens het onderzoek. Een goede werkrelatie tussen onderzoekers en de instellingen is een van de meest aanbevolen vereisten voor succesvol onderzoek in deze setting.7x Hirschinger-Blank et al. (2014); Lane et al. (2012). Door het ontwerp te presenteren aan het personeel, zowel op uitvoerend als verzorgend niveau, krijgen zij een duidelijk beeld van het onderzoek, worden ze geïnformeerd over de relevantie ervan en krijgen ze de kans om meningen en praktische inzichten te geven die het onderzoek ten goede kunnen komen.

      Kader 1 Het SCREEN-project

      Het SCREEN-project – door deelnemers ook wel de ‘visjes’-studie of de ‘in een buisje tuffen’-studie genoemd – was een integratie van twee afzonderlijke longitudinale onderzoeksprojecten. De eerste studie onderzocht de toegevoegde waarde van neurobiologie bij het voorspellen van antisociaal gedrag (waarbij jongeren onder andere keken naar een rustgevende onderwaterwereld als nulmeting – vandaar de ‘visjes’). De tweede studie was een RCT die de effectiviteit van cognitieve bias modificatie (CBM) in het verminderen van middelengebruik onderzocht. Het project werd geleid door onafhankelijke onderzoekers zonder professionele banden met de instellingen, het ministerie van Justitie of wetshandhaving. Het project werd echter volledig ondersteund en gefinancierd door het Nederlandse ministerie van Justitie en Veiligheid.
      Het onderzoek maakte gebruik van een stapsgewijze aanpak waarbij deelnemers eerst werd gevraagd om een reeks vragenlijsten en taken in te vullen op een laptop. In deze testbatterij zaten onder andere de vragenlijsten om middelengebruik te screenen en de afname van neurobiologische maten. Met behulp van het VU Ambulatory monitoring system (VU-AMS) werd de (re)activiteit van het autonome zenuwstelsel (AZS) gemeten. Daarnaast werd deelnemers gevraagd speeksel te verzamelen in een plastic buisje (vrije stroom door een rietje) voor de bepaling van hormoongehaltes (vandaar de naam ‘in een buisje tuffen’-onderzoek).
      Als de screening op middelengebruik aangaf dat de jongeren het afgelopen jaar cannabis of alcohol hadden gebruikt, werden ze uitgenodigd om deel te nemen aan de RCT. De RCT bestond uit een CBM-computertraining gericht op alcohol- en cannabisgebruik. De training bestond uit zes sessies van 30 minuten. De trainingssessies werden door de deelnemers uitgevoerd tijdens hun detentie met 1-7 dagen intervallen tussen de sessies. De bedoeling was om de effectiviteit te beoordelen als aanvulling op de standaardzorg. Om dit te bereiken werd de training uitgevoerd zonder verdere aanpassingen in de reguliere zorg en/of behandeling die de deelnemers kregen.
      Tot slot had het project drie follow-upmetingen, die respectievelijk na anderhalve maand, drie maanden en twaalf maanden plaatsvonden. Het behoeft geen betoog dat het noemen van ‘visjes’ of ‘spuug’ aanzienlijk hielp om de jongeren eraan te herinneren aan welk onderzoek ze hadden deelgenomen.

    • Stap 2 Voorbereiding in de instelling

      Er moet veel geregeld worden voordat je als onderzoeker je eerste potentiële deelnemer spreekt. Onderzoeksmateriaal en -personeel moeten zorgvuldig worden voorbereid voor het betreden van de instelling. Medewerkers kunnen ervan uitgaan dat onderzoekers veel begeleid moeten worden, wat veel extra werk zou opleveren. Onderzoekers zullen, op hun beurt, daar wellicht graag gebruik van maken, maar zullen dan door de jongeren gezien worden als deel van de instelling. Dit kan weer deelname en eerlijkheid van data in de weg staan. Zelfstandigheid en autonomie zijn daarom belangrijk om het onderzoek soepel te laten verlopen. Daarvoor zijn duidelijke afspraken en voorbereidingen nodig om autonomie te garanderen.

      Stap 2.1 Regel een vast contactpersoon binnen de instelling

      Het navigeren binnen een gesloten instelling kan ingewikkeld zijn voor een buitenstaander. Toegang krijgen tot de instelling, vrij kunnen bewegen binnen de instelling en de eerste contacten leggen met het personeel en de deelnemers gaat vaak via verschillende afdelingen. Zorg voor een directe communicatielijn tussen het onderzoeksteam en de instelling. Een vaste contactpersoon binnen de instelling kan nieuwe onderzoekers helpen efficiënter te wennen en hun weg te vinden.

      Stap 2.2 Richt een vaste testruimte/onderzoekslocatie in binnen de instelling

      Het kan een uitdaging zijn om het onderzoek onder de aandacht te houden. Zelfs als de onderzoekers elke dag aanwezig zijn, zullen de meeste personen daar (werknemers of jeugdigen) hen waarschijnlijk maar een of twee keer per week tegenkomen. Het helpt als je aanwezigheid frequent en goed geïntegreerd is. Maak als onderzoekers tijd om de werknemers binnen de instelling te leren kennen en waar mogelijk af en toe met de praktijk mee te draaien. Probeer te werken vanuit een vaste locatie binnen de instelling, zorg voor een intern e-mailadres en telefoonnummer waarop je bereikbaar bent en zorg ervoor dat het team en het onderzoek voldoende (en herhaaldelijk) worden geïntroduceerd. Een factor die van grote invloed is op de flexibiliteit en het vermogen om ‘gezien’ te worden binnen de instelling is mobiliteit. Hoe meer je vrij kunt bewegen binnen de instelling, hoe beter.

      Stap 2.3 Zorg voor interne training voor het onderzoeksteam

      Omgaan met grensoverschrijdend gedrag, veiligheidsprotocollen en gedragscodes zijn belangrijke onderwerpen om te bespreken. Als teamleden geen eerdere ervaring hebben binnen een forensische setting, zullen ze waarschijnlijk te maken krijgen met situaties en/of verhalen die ze confronterend of schokkend kunnen vinden. Verder mogen teamleden de medewerkers van de instelling niet in de weg staan bij het uitvoeren van hun werk, zoals ingrijpen bij een incident. Als het team is samengesteld, bereid de teamleden dan voor op de bijzonderheden van het werken in een gesloten instelling. Het is raadzaam om deel te nemen aan geweld- en agressiemanagement en andere relevante interne trainingen. Zorg voor duidelijke communicatielijnen en ondersteuning voor teamleden, zodat ze hun twijfels of frustraties kunnen uiten.

      Stap 2.4 Onlinegegevens verzamelen op geïmporteerde, eigen hardware en de beveiliging van hard- en/of software zelf beheren

      Netwerken van de instellingen zijn zwaar beveiligd en gereguleerd en IT-beheer vindt vaak (minstens gedeeltelijk) off-site plaats. Toestemming krijgen om online testprogramma’s door bestaande firewalls te laten gaan kan een tijdrovend proces zijn. Bovendien kunnen bij elke systeemupdate nieuwe beveiligingsprotocollen en firewallinstellingen worden ingevoerd en dan moeten de toestemmingen opnieuw worden verkregen. Het wordt aanbevolen om je eigen hardware (bijv. mobiele breedbandmodems) in te voeren als dat nodig is voor het onderzoek. Beheer en onderhoud deze hardware zelf. Dit versnelt de IT-ondersteuning (je zorgt er immers zelf voor) en zorgt dat je onafhankelijk blijft. Het beperkt verder de inspanning die van de instelling wordt gevraagd, garandeert beschikbaarheid wanneer de hardware nodig is en geeft controle over hard- en softwarespecificaties. Alle hardware moet worden beveiligd met wachtwoorden, achter slot en grendel worden bewaard wanneer het niet in gebruik is en de toegang moet worden beperkt tot enkel het onderzoeksteam. Firewalls moeten geprogrammeerd worden om alleen toegang te verlenen aan IP-adressen die nodig zijn voor het verzamelen van gegevens. Als er echter een externe site voor gegevensverzameling wordt gebruikt (bijv. Qualtrics), kunnen systeem- of serverupdates aan beide kanten de huidige firewallinstellingen ongeldig maken, waardoor de gegevensverzameling wordt onderbroken totdat deze is hersteld. Onderzoekers moeten daarom een protocol opstellen om dit probleem aan te pakken als het zich voordoet.

      Kader 2 Praktische onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid van ­gegevens

      De leden van het SCREEN-onderzoeksteam waren niet verbonden aan de instellingen en stelden zich ook als zodanig voor. Er werd extra aandacht besteed aan de vertrouwelijke aard van het project en aan het feit dat alle gegevens anoniem werden verwerkt. Er werd benadrukt dat individu-specifieke informatie uit het SCREEN-project niet bekend zou worden gemaakt aan justitie, politie, medewerkers van de instellingen of de ouders van de jongeren.
      Het SCREEN-project omvatte een RCT met betrekking tot cannabis- en alcoholgebruik, en vanuit wetenschappelijk perspectief zou dit zich willen richten op jeugdige delinquenten met aanwijzingen voor huidig middelenmisbruik/afhankelijkheid (zoals bepaald door de SCREEN-screeningsinstrumenten). Omdat de jonge delinquenten deze middelen echter niet mogen gebruiken tijdens hun verblijf in de instelling, bestaat het risico dat medewerkers conclusies trekken over middelengebruik op basis van deelname aan de RCT. In het SCREEN-onderzoek werden de inclusiecriteria voor de RCT daarom gesteld op ‘heeft op enig moment in de afgelopen 12 maanden het middel gebruikt’ en dit werd duidelijk gecommuniceerd naar de instellingen en de deelnemers. Op deze manier konden er geen conclusies worden getrokken over het middelengebruik van deelnemers op basis van deelname. Zelfs als een deelnemer op het moment van testen al langer dan 12 maanden vastzat, werd aan de werknemers benadrukt dat dit nog steeds niets zei over de hoeveelheid of frequentie.

    • Stap 3 Deelnemers werven

      Tijdens het werven van deelnemers kunnen zich verschillende uitdagingen voordoen. Ethische aspecten zijn belangrijk in elke setting (Guideline for Good Clinical Practice, 2016). Bij onderzoek in de forensische jeugdzorg, of in welke justitiële context dan ook, zijn concepten als vrijwillige deelname, anonimiteit en vertrouwelijkheid van gegevens van bijzonder belang. Bovendien is het van het grootste belang hoe het onderzoek en de onderzoekers overkomen op de deelnemers. Vaak moeten ouders/verzorgers worden benaderd om ook hun informed consent te verkrijgen. Omdat zij niet in de instelling verblijven, moet er van tevoren een goede strategie worden bedacht om hen te benaderen.

      Stap 3.1 Betrek deelnemers door de voordelen te benadrukken

      Beloningen voor deelname zijn lastig bij gedetineerde jongeren, omdat er extra zorgen zijn over vrijwilligheid en de geldigheid van hun recht om te weigeren. Daarom zijn beloningen vaak niet toegestaan of, wanneer ze dat wel zijn, kunnen alleen symbolische beloningen van beperkte waarde worden gegeven voor deelname. Wetenschappelijke vooruitgang of klinische verbeteringen zijn niet altijd interessant voor de jongeren, wat betekent dat een meer persoonlijke benadering nodig is om hen te motiveren voor deelname. Toch kunnen jonge delinquenten gemotiveerd worden door te wijzen op persoonlijke voordelen van deelname. Soms kunnen aspecten van het onderzoek die feedback genereren hen interesseren (veel van de SCREEN-deelnemers waren bijvoorbeeld heel nieuwsgierig naar het zien van hun eigen hartslag), maar vaker zijn het interpersoonlijke factoren die de doorslag geven bij het motiveren van deelnemers: als ze de onderzoekers aardig vinden, zijn ze eerder bereid om mee te doen. Daarnaast kan deelname aan een onderzoek door de jongeren gezien worden als afleiding of onderbreking van de routine. Deelname heeft de grootste kans als potentiële deelnemers de onderzoeker en/of het project positief beoordelen. Om dit te bereiken, moeten deelnemers eerst de onderzoekers als betrouwbaar beschouwen.
      Dit stelt extra eisen aan de werving van de leden van het onderzoeksteam, omdat het personen moeten zijn op wie de jongeren goed reageren. Idealiter hebben kandidaten goede sociale vaardigheden, empathie voor de jongeren, interesse in forensisch werk, zijn ze zelfverzekerd, punctueel en accuraat in hun werk, en bovenal flexibel. Verlegen of angstige mensen werken niet goed, omdat ze het moeilijk vinden om te communiceren met de jongeren of de medewerkers van de instelling. Bovendien zijn ze eerder geïntimideerd door de jongeren en mogelijk angstig om potentiële deelnemers te benaderen. Tegelijkertijd kan overmoed of een verwaande houding antagonisme oproepen bij potentiële deelnemers, vooral wanneer deze kenmerken vertoond worden door mannelijke onderzoekers, aangezien de meeste jongeren in de instelling mannelijk zijn.

      Stap 3.2 Maximaliseer perceptuele onafhankelijkheid; zorg ervoor dat het onderzoeksteam zichtbaar niet gelieerd is aan de instellingen

      Ethische bezwaren hebben vooral betrekking op vrijwillige deelname, omdat dit moeilijk te garanderen is. De jongeren worden onvrijwillig in deze instellingen geplaatst, waar van hen verwacht wordt dat ze de autoriteit van de medewerkers erkennen en respecteren. De kwestie wordt nog gecompliceerder als de jongeren verwachten dat deelname als positief zal worden beschouwd door de autoriteiten. Perceptuele onafhankelijkheid geldt zowel voor de deelnemers als voor de medewerkers van de instelling. Deelnemers moeten er zeker van zijn dat de informatie die ze geven niet tegen hen gebruikt zal worden en onderzoekers moeten er zeker van zijn dat de instelling in dat opzicht geen verwachtingen heeft. Anonimiteit van deelnemers en de belofte om individuele gegevens niet zonder toestemming door te geven aan derden zou een gegeven moeten zijn in wetenschappelijke studies, maar in een forensische setting (of elke andere gesloten behandelsetting) vereist dit extra aandacht. Om ervoor te zorgen dat deelname echt vrijwillig is, is het beter als de werving niet wordt gedaan door medewerkers van de instelling of iemand die betrokken is bij de jongeren in een justitiële of gezagscontext.
      Onderzoekers doen er goed aan om informatie over het onderzoek en deelname in persoon over te brengen aan de jongeren. Idealiter gebeurt dit in een-op-een gesprekken, om groepsprocessen zo veel mogelijk te vermijden. Als dat niet haalbaar is, ligt de voorkeur bij informatieverschaffing in een zo klein mogelijke groep (twee- of drietallen; liefst niet via een presentatie aan de hele leefgroep, of via een (door groepsleiding) overhandigde flyer). Een spreekkamer of een wat rustigere hoek van de leefgroep-woonkamer, of de buitenruimte tijdens een luchtmoment, lenen zich hiervoor het best. Middels een-op-een gesprekken kun je de jongeren alle aandacht geven, minimaliseer je groepsdruk (wat weer ethische bezwaren meebrengt) en kun je beter garanderen dat de jongere tijd en ruimte heeft om eventuele vragen te stellen.
      Het is niet raadzaam om medewerkers van de instelling de informatie aan jongeren te laten verstrekken. Zij hebben mogelijk niet alle informatie paraat, met als gevolg dat je als onderzoeker niet kunt garanderen dat de jongeren volledig en juist geïnformeerd zijn met betrekking tot deelname. Daar komt nog bij dat jongeren hierdoor hun deelname mogelijk minder als vrijwillig zien.

      Stap 3.3 Transparantie en betrouwbaarheid behouden

      Deelnemers moeten tijdens de werving overtuigd worden van het feit dat de onderzoeker betrouwbaar is en dit vertrouwen moet gedurende het hele project behouden blijven. Deelnemers zullen waarschijnlijk nog een tijdje in de instelling blijven nadat hun dataverzameling is afgerond en zullen in contact komen met andere potentiële deelnemers. De ervaring leert dat één van de belangrijkste factoren bij het werven van jongeren voor deelname is wat hun leeftijdsgenoten (d.w.z. de andere gedetineerde jongeren) van het onderzoek vinden. Als een deelnemer reden heeft (echt of ingebeeld) om te twijfelen aan de onafhankelijkheidsclaims van een studie, dan zal dit zich verspreiden en zal het aantal inclusies aanzienlijk afnemen. Omgekeerd, als hun leeftijdsgenoten goed over het project spreken, zullen anderen ook eerder geneigd zijn om deel te nemen.
      Het is belangrijk dat onderzoekers hun afspraken nakomen, niet alleen over vertrouwelijkheid van gegevens, maar ook bijvoorbeeld nooit een meetafspraak afzeggen, of niet komen opdagen voor een informatiegesprek terwijl er wel één gepland staat. Zorg dat onderzoekers onderling voor elkaar kunnen invallen. Laat dit soort dingen echter nooit overnemen door een medewerker van de instelling.

      Stap 3.4 Neem zelf contact op met ouders/voogden tijdens de bezoekuren van de instelling

      Het kan nodig zijn om zowel van de jongeren als van de ouders/voogden informed consent te krijgen. Dit kan extra moeilijk zijn in deze settings, omdat ouders/voogden meestal niet ter plaatse zijn. Het is aan te raden om potentiële deelnemers te vragen of de onderzoekers tijdens bezoekuren kort bij het bezoek mogen aansluiten. Afhankelijk van de instelling kunnen er ook programma’s zijn die een intensievere betrokkenheid van de familie stimuleren, zoals family centered care (FCC).8x Simons et al. (2016). Dit geeft extra mogelijkheden om contact op te nemen met ouders over het onderzoek.

      Kader 3 Werving en toestemming in het SCREEN-onderzoek

      Deelname aan het SCREEN-project was volledig vrijwillig en deelnemers hadden altijd het recht om te weigeren, wat duidelijk werd benadrukt. Onderzoekers waren vaak aanwezig op de leefgroep om vragen te beantwoorden, maar ook om samen te eten, te kletsen of spelletjes te doen met de jongeren. De jongeren en medewerkers gaven op hun beurt aan dat ze dit prettig vonden en het vergrootte vaak de bereidheid om deel te nemen aan het onderzoek. Het was niet alleen gezellig, maar maakte ook dat de onderzoekers makkelijk aanspreekbaar waren voor jongeren die verduidelijking nodig hadden of zich ergens zorgen om maakten.
      Bij minderjarige deelnemers legden onderzoekers eerst aan de jongeren uit dat toestemming van de ouders nodig was, informeerden of de ouders benaderd konden worden en zo ja, of dit tijdens bezoekuren kon plaatsvinden. Een onderzoeker kwam aan het begin of einde van het bezoek kort langs, introduceerde het onderzoek en gaf de informatiefolder en het informed consent-document (samen doorgenomen en mee naar huis gegeven). Als een bezoekmoment om wat voor reden dan ook niet mogelijk was, werd telefonisch contact gelegd met de ouders/verzorgers. De vertrouwelijkheid van het onderzoek, de anonimiteit van hun kind en het recht op weigering werden benadrukt. In één van de deelnemende instellingen aan het SCREEN-onderzoek betekende de aanwezigheid van FCC dat ouders/voogden vaker op locatie waren, waardoor het contact aanzienlijk gemakkelijker tot stand kwam.

    • Stap 4 Gegevens verzamelen

      Datakwaliteit is altijd een belangrijke factor bij onderzoek. Bij jongeren in een gesloten setting heb je echter niet alleen te maken met sociaal wenselijke antwoorden, maar ook met het feit dat jongeren wellicht voelen er oprecht baat bij te hebben als ze onjuiste informatie geven. Denk bijvoorbeeld aan gedrag zoals middelengebruik, waar ze tijdens hun detentie door in de problemen kunnen komen. Daarnaast kan de dataverzameling spaak lopen door omstandigheden binnen de instelling, zoals een deelnemer die in isolatie zit of bezoek dat onverwacht langskomt (en wat de jongere uiteraard belangrijker vindt dan dataverzameling). Onderzoekers moeten zich extra inzetten om datakwaliteit te waarborgen en voorbereid zijn op de bijzonderheden van dataverzameling binnen deze setting.

      Stap 4.1 Behoud maximale flexibiliteit

      Het kan regelmatig voorkomen dat gemaakte afspraken voor dataverzameling niet worden nagekomen. Een herinnering geven, al is het maar even van tevoren langsgaan bij de leefgroep, helpt. Daarom is het aan te raden om een teamlid continu aanwezig te laten zijn in de instelling om herinnering te kunnen geven of snel een nieuwe afspraak te maken. Onderzoekers moeten van hun kant nooit afspraken afzeggen en altijd betrouwbaar zijn. Studies met herhaalde metingen zullen veel flexibiliteit moeten integreren in hun basisontwerp. Het is aan te raden om onderzoekafnames te plannen binnen een bepaalde tijdspanne in plaats van op een vast tijdstip.

      Stap 4.2 Denk aan de beleving van deelnemers

      Aangezien mond-tot-mondreclame zich snel verspreidt binnen de leefgroepen, is het extra belangrijk om ervoor te zorgen dat deelnemers een zo prettig mogelijke ervaring hebben tijdens het verzamelen van de data. Bovendien moet men zich bewust zijn van de oververtegenwoordiging van taalproblemen en licht verstandelijke beperkingen in populaties van jonge delinquenten.9x Herrington (2009). Houd de instructies van vragenlijsten en taken kort, eenvoudig en ondubbelzinnig. Omdat vragenlijstitems vaak niet anders geformuleerd kunnen worden, is het aan te raden om instrumenten te gebruiken die gericht zijn op populaties met een licht verstandelijke beperking. Dergelijke formuleringen zullen waarschijnlijk door iedereen beter begrepen worden. Dit zorgt er niet alleen voor dat de gegeven antwoorden nauwkeuriger zijn (en de data dus beter), maar de jongeren zullen zich ook beter voelen als ze het onderzoek goed kunnen volgen.
      Let ook op de volgorde waarin de instrumenten worden afgenomen. Wissel vragenlijsten bijvoorbeeld af met taken, zodat deelnemers tussendoor iets kunnen doen wat meer actiegericht is. Dit past beter bij het karakter van de meeste gedetineerde jongeren.

      Stap 4.3 Houd rekening met de belevingen van de onderzoeksstaf

      Tijdens de uitvoering van het project is communicatie en vertrouwdheid tussen de leden van het onderzoeksteam een noodzaak, en vertrouwdheid met de medewerkers van de instelling wordt aangemoedigd (met dien verstande dat teamleden geen informatie over deelnemers mogen onthullen die is verkregen tijdens het verzamelen van data). Teamleden werken lange dagen binnen de dikke muren en gesloten deuren van de forensische instelling. Veel van wat ze daar meemaken, is vertrouwelijk en kan niet worden gedeeld met de buitenwereld en door de onafhankelijke aard van het project staan ze enigszins op afstand van de medewerkers. Het is daarom belangrijk dat de teamleden onderling geregeld contact hebben en goed communiceren.

      Stap 4.4 Houd het onderzoek actueel binnen de instelling

      Er zijn enkele additionele elementen die helpen om de bal aan het rollen te houden. Ten eerste is het raadzaam dat medewerkers van de instelling weten hoe ze de onderzoekers kunnen bereiken met vragen of andere informatie (bijv. laten weten dat een afspraak niet door kan gaan omdat een jongere onverwacht bezoek heeft). Zorg dus dat de onderzoekers een e-mailaccount van de organisatie hebben, een pieper en een vaste werkplek met telefoon. Directe communicatie vergemakkelijkt de samenwerking; moeten wachten tot je iemand toevallig tegenkomt op de gang is onhandig. Ten tweede is het verstandig om nieuwe onderzoekers door de huidige leden van het team te laten trainen en in de instelling te introduceren, om de continuïteit van het onderzoek te behouden wanneer teamleden elkaar aflossen. Ten derde, omdat de medewerkers slechts minimaal betrokken zijn bij het onderzoek, is het mogelijk dat ze de details van het project snel vergeten. Het is aan te raden om ze op de hoogte te houden en bij het introduceren van een nieuw teamlid de doelstellingen van het onderzoek te herhalen. Daarnaast moet men proberen te zorgen voor een gevoel van teamgeest onder de teamleden (binnen en tussen deelnemende instellingen indien van toepassing). Maandelijkse pizzadiners en borrels om elkaar te ontmoeten en ervaringen uit te wisselen zijn een goede manier om de moraal hoog te houden.

      Kader 4 Aandacht voor de belevingen van deelnemers aan het SCREEN-onderzoek

      Maak uw onderzoek leuk: makkelijker gezegd dan gedaan. Maar je kunt al veel doen door vragenlijsten af te wisselen met taken, wat we bij SCREEN hebben gedaan. We lieten jongeren ook eerst wennen aan de hartslagapparatuur, lieten degenen die nieuwsgierig waren hun eigen hartslag zien en begonnen pas daarna met de daadwerkelijke gegevensverzameling. We hebben ook geprobeerd om mogelijk minder prettige ervaringen tot een minimum te beperken. Speeksel verzamelen wordt bijvoorbeeld vaak gedaan door de deelnemer op een watje te laten kauwen, wat de meeste mensen als onplezierig ervaren. Deelnemers aan het SCREEN-onderzoek vulden een buisje met speeksel via een rietje, wat het voor de deelnemers heel gedenkwaardig maakte. Soms bleek het een echte uitdaging om een schijnbaar kleine hoeveelheid speeksel in het buisje te krijgen, waardoor onderzoekers een beetje vreemde cheerleaders konden worden: ‘Denk aan het lekkerste eten dat je kunt bedenken’, ‘Kun je het in gedachten ruiken?’ en ‘Hou vol, je kunt het!’.
      Een andere leuke factor was de mogelijkheid om de direct zichtbare respons van de huidgeleiding te zien na een onverwacht hard geluid (zoals handgeklap naast het oor van de deelnemers). De duidelijke respons op het scherm verraste de deelnemers vaak, omdat ze van zichzelf dachten dat ze ‘niet snel schrokken’.

    • Stap 5 Het project afronden en de resultaten communiceren

      Wanneer een onderzoeker zich autonoom door een instelling kan bewegen, is het bereiken van jongeren voor onderzoek goed uitvoerbaar en haalbaar. Een grotere uitdaging is het contacteren van jongeren die eenmaal weg zijn uit de instelling. Daarnaast is een ervaring van instellingen die meermaals wordt gehoord, dat er nauw contact is met onderzoekers gedurende de uitvoering van het onderzoek, maar zodra de dataverzameling ten einde loopt er weinig informatie wordt gedeeld. Goede informatieverzameling voor follow-up, gedegen afronding en terugkoppeling van resultaten is daarom uitermate belangrijk, om ook de motivatie voor toekomstig onderzoek te bevorderen.

      Stap 5.1 Follow-upmetingen

      Het kan erg moeilijk zijn om jongeren na vrijlating te benaderen voor vervolgmetingen of toekomstig onderzoek. Daarom is het aan te raden om zo veel mogelijk contactinformatie te verzamelen zolang ze in de instelling verblijven, via verschillende media (zoals telefoonnummers, e-mailadressen, Facebook, Twitter, Instagram, YouTube-kanaal, contacten met derden, enz.). Natuurlijk kan dit alleen op vrijwillige basis en mag contactinformatie die op deze manier is verkregen nooit openbaar worden gemaakt buiten het onderzoeksteam.

      Kader 5 Follow-upmetingen

      In het SCREEN-project werd een speciaal team ingezet voor follow-upmetingen bij jongeren die ondertussen vrijgelaten waren; de teamleden binnen de instellingen hadden het te druk met nieuwe inclusies en de nametingen van jongeren die nog in de instelling verbleven. De follow-upmetingen waren zo ontworpen dat ze kort waren (maximaal 10-15 minuten) en gemakkelijk afgenomen konden worden (via de telefoon). Mogelijk belastende informatie werd niet hardop gezegd (bijv. ‘heb je marihuana gerookt ja/nee’ in plaats van ‘welke drugs heb je gebruikt’). Als alle andere communicatiemiddelen faalden, werden er huisbezoeken afgelegd (in teamverband). Het is nuttig om iets gedenkwaardigs in het (eerste) onderzoek op te nemen, zodat de deelnemers zich het onderzoek een jaar later nog herinneren, ook al kennen ze de onderzoeker die hen belt niet persoonlijk. Het SCREEN-project werd bijvoorbeeld vaak herinnerd als ‘die keer dat ik in een buisje moest tuffen’.

      Ons team bleek uit echte detectives te bestaan die de jongeren opspoorden via YouTube-kanalen, Instagram, Facebook, telefoonnummers van vrienden (allemaal verstrekt door de jongeren zelf uiteraard). Soms waren de jongeren zelf verbaasd dat het gelukt was om ze op te sporen.

      Stap 5.2 Resultaten communiceren

      Vergeet niet om de resultaten van je onderzoek terug te koppelen naar de instellingen en naar de wetenschappelijke gemeenschap. Vanuit het perspectief van de instellingen komen onderzoekers met veel fanfare en enthousiasme binnen, verzamelen ze hun gegevens (wat vaak geen geringe inspanning vergt van de instellingen) en verdwijnen dan abrupt. Het kost vaak tijd om de resultaten gepubliceerd te krijgen in wetenschappelijke tijdschriften en die zullen niet altijd toegankelijk zijn voor de meeste professionals die met deze jongeren werken. We raden aan om de instellingen op de hoogte te houden van de voortgang na het verzamelen van de gegevens en om de resultaten en de praktische implicaties ervan te presenteren aan het personeel en waar mogelijk de jongeren zelf.

      Stap 5.3 De praktijk, implementatie en volgend onderzoek

      Wanneer je je resultaten terugrapporteert aan de instellingen, zul je merken dat hun interesse vooral praktisch is: wat kunnen ze nu doen, gezien de bevindingen? Het is erg nuttig als wetenschappelijke resultaten worden vertaald naar de praktijk en je hun iets concreets kunt geven dat ze in hun werk kunnen toepassen (of juist iets dat ze moeten vermijden). Door met professionals te praten over de relevantie van het onderzoekswerk voor de klinische praktijk, komen er vaak mogelijkheden voor vervolgonderzoek naar voren. Als je de instellingen en hun medewerkers kunt betrekken bij de planning van je volgende onderzoek, vergroot je de kans op hun medewerking. Instellingen kunnen vaak maar een beperkt aantal onderzoeken tegelijk accommoderen en als de samenwerking met jou voor hen een prettige ervaring is geweest, is de kans groter dat ze je volgende verzoek om gegevensverzameling inwilligen.

    • Conclusie

      Bovenstaande aanbevelingen zijn bedoeld als hulpmiddel voor onderzoekers uit diverse disciplines die een onderzoek willen uitvoeren binnen een forensische jeugdinrichting, in het bijzonder grote en/of veelzijdige studies, of studies die constructen onderzoeken waarvan verwacht wordt dat ze aarzeling bij de deelnemers of instellingen oproepen. De geïdentificeerde uitdagingen en aanbevelingen die voortkomen uit onze gecombineerde ervaringen vertonen overeenkomsten met, en zijn een aanvulling op, eerdere aanbevelingen gebaseerd op de Amerikaanse situatie.10x Lane et al. (2012). Bovendien reiken deze aanbevelingen verder dan detentiecentra. In Nederland zijn er verschillende soorten settings waar forensische jongeren verblijven. Naast penitentiaire inrichtingen zijn er bijvoorbeeld gesloten jeugdzorginstellingen en kleinschalige voorzieningen in woonwijken. Onze aanbevelingen zijn ook toepasbaar in deze andere vormen van gesloten en open settings.
      Concluderend is het doen van onderzoek in een gesloten (forensische) jeugdinstelling haalbaar, mits de uitdagingen die inherent zijn aan deze setting goed worden opgepakt. In elke stap van het ontwerpen en uitvoeren van onderzoek bleek een aantal aandachtspunten van specifiek belang, die we hierboven hebben proberen te schetsen. We stellen dat succesvol onderzoek doen in deze setting vooral bereikt kan worden door als onderzoeksteam onafhankelijk te zijn, goed ingebed en vindbaar te zijn en vooral door flexibiliteit en betrouwbaarheid na te streven. Meer onderzoek naar deze complexe populatie is nodig om antisociaal gedrag op de lange termijn terug te dringen en daarbij de kwaliteit van leven van deze jongeren te verbeteren. Daarom moeten onderzoekers het betreden van de forensische omgeving niet mijden, maar juist als waardevolle uitdaging tegemoet gaan.

    • Literatuur
    • Aghajani, M., Klapwijk, E.T., Colins, O.F., Ziegler, C., Domschke, K., Vermeiren, R.R., & Wee, N.J. van der (2018). Interactions between oxytocin receptor gene methylation and callous-unemotional traits impact socioaffective brain systems in conduct-disordered offenders. Biological Psychiatry: Cognitive Neuroscience and Neuroimaging, 3(4), 379-391. https://doi.org/10.1016/j.bpsc.2017.12.010

    • Ford, J.D., Cruise, K.R., Grasso, D.J., & Holloway, E. (2018). A study of the impact of screening for poly-victimization in juvenile justice: The rocky road to a successful investigation in the real world. Journal of Interpersonal Violence, 33(5), 810-831. https://doi.org/10.1177/0886260517744844

    • Guideline for Good Clinical Practice (GGCP). (2016). International Council for Harmonisation of Technical Requirements for Pharmaceuticals for Human Use. https://www.ich.org/fileadmin/Public_Web_Site/ICH_Products/Guidelines/Efficacy/E6/E6_R1_Guideline.pdf

    • Herrington, V. (2009). Assessing the prevalence of intellectual disability among young male prisoners. Journal of Intellectual Disability Research, 53(5), 397-410. https://doi.org/10.1111/j.1365-2788.2008.01150.x

    • Hirschinger-Blank, N., Forke, C.M., Kenyon, A., Myers, R.K., Zhang, X., & Schwarz, D.F. (2014). Feasibility of conducting child abuse research with girls in juvenile detention using Audio-Computer Assisted Self-Interview (ACASI) technology. Journal of Criminal Justice Education, 25(2), 210-235. https://doi.org/10.1080/10511253.2014.883419

    • Knapp, M., King, D., Healey, A., & Thomas, C. (2016). Economic outcomes in adulthood and their associations with antisocial conduct, attention deficit and anxiety problems in childhood. The Journal of Mental Health Policy and Economics, 14, 137-147.

    • Lane, C., Goldstein, N.E., Heilbrun, K., Cruise, K.R., & Pennacchia, D. (2012). Obstacles to research in residential juvenile justice facilities: Recommendations for researchers. Behavioral Sciences & the Law, 30(1), 49-68. https://doi.org/10.1002/bsl.1991

    • Odgers, C.L., Moffitt, T.E., Broadbent, J.M., Dickson, N., Hancox, R.J., Harrington, H., … Caspi, A. (2008). Female and male antisocial trajectories: From childhood origins to adult outcomes. Development and Psychopathology, 20(2), 673-716. https://doi.org/10.1017/S0954579408000333

    • Schenk, G., Duindam, H.M., Creemers, H.E., Hoeve, M., Stams, G.J.J., & Asscher, J.J. (2018). The effectiveness of Dutch Cell Dogs in correctional facilities in the Netherlands: A study protocol of a quasi-experimental trial. BMC psychiatry, 18(2018), 1-11. https://doi.org/10.1186/s12888-018-1797-5

    • Simons, I., Mulder, E., Rigter, H., Breuk, R., Vaart, W. van der, & Vermeiren, R. (2016). Family-Centered care in juvenile justice institutions: A mixed methods study protocol. JMIR Research Protocol, 5(3), e177. https://doi.org/10.2196/resprot.5938

    • Singh, I., Sinnott-Armstrong, W., & Savulescu, J. (Red.). (2014). Bioprediction, biomarkers and bad behavior, scientific, legal and ethical Challenges. Oxford, UK: Oxford University Press.

    • Swaaningen, R. van (2006). Criminology in the Netherlands. European Journal of Criminology, 3(4), 463-501.

    Noten

    • * Wij bedanken de medewerkers en jongeren van de deelnemende instellingen, De Heuvelrug, De Hartelborgt, De Hunnerberg, Teylingereind, Amsterbaken, Intermetzo JJI Lelystad en De Koppeling, want zonder hun medewerking had dit werk niet voltooid kunnen worden. Verder bedanken we B. Verschuere en M.D. de Boer voor hun steun en begeleiding. Dit werk werd ondersteund door de Academische Werkplaats Risicojeugd (AWRJ). Hans van der Baan en Esther de Ruigh hebben in gelijke mate bijgedragen aan dit artikel en moeten allebei als eerste auteur worden beschouwd.
    • 1 Odgers et al. (2008).

    • 2 Knapp et al. (2016).

    • 3 Lane et al. (2012); Schenk et al. (2018).

    • 4 Singh et al. (2014); Van Swaaningen (2006).

    • 5 Bijv. Aghajani et al. (2018); Ford et al. (2018).

    • 6 Ford et al. (2018).

    • 7 Hirschinger-Blank et al. (2014); Lane et al. (2012).

    • 8 Simons et al. (2016).

    • 9 Herrington (2009).

    • 10 Lane et al. (2012).

Wij bedanken de medewerkers en jongeren van de deelnemende instellingen, De Heuvelrug, De Hartelborgt, De Hunnerberg, Teylingereind, Amsterbaken, Intermetzo JJI Lelystad en De Koppeling, want zonder hun medewerking had dit werk niet voltooid kunnen worden. Verder bedanken we B. Verschuere en M.D. de Boer voor hun steun en begeleiding. Dit werk werd ondersteund door de Academische Werkplaats Risicojeugd (AWRJ). Hans van der Baan en Esther de Ruigh hebben in gelijke mate bijgedragen aan dit artikel en moeten allebei als eerste auteur worden beschouwd.

Print dit artikel