DOI: 10.5553/TFPP/295044302023001001004

Tijdschrift voor Forensische Psychiatrie en PsychologieAccess_open

Wetenschap

Klare taal?

Een onderzoek naar het communiceren over geweldsrisico’s

Trefwoorden forensische psychiatrie, risicotaxatie, risicocommunicatie, geweldsrecidive
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Ellen van den Broek, Kasia Uzieblo en Vivienne de Vogel. (2023). Klare taal?. Tijdschrift voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (1) 1, 53-72.

    Within the legal, judicial and forensic field risk assessments play an important role. The reliability and validity of commonly used risk assessment instruments have been well researched. Relatively little is known however about how the outcomes of risk assessments are understood by decision-makers and whether the way of communicating these outcomes affects subsequent risk estimation and decision-making.
    This study aims to contribute to increasing knowledge on risk communication for Dutch forensic and judicial practice.
    A vignette study was conducted in a group of one hundred forensic experts reporting to the court to examine how the way in which violence risks are communicated affects recidivism risk assessment and decision-making. The study also examined how different communication formats were viewed in terms of clarity, usability and probative value. The (combinations of) risk communication formats most commonly used in the Netherlands were compared, namely 1) categorical communication (low - moderate - high), 2) numerical communication (percentages), 3) combined communication (categorical + numerical), and 4) categorical communication with an added descriptive risk scenario.
    Results. The study showed that the way of communicating the outcome of a risk assessment did influence the estimation of the likelihood of violent reoffending, but did not influence decision-making. Furthermore, it was found that formats in which the outcome was offered in combination were rated more positively than formats in which the outcome was communicated singularly (categorically or numerically). Finally, the study showed that participants tended to deviate from the information provided when asked for a free estimate of the likelihood of recidivism in percentages or in a categorical judgment.
    Depending on how the outcome of a risk assessment is communicated, there may be differences in interpretation among recipients of these assessments. It is recommended that the implications of this be further studied, as well as that research and practice pay more attention to risk communication.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Inleiding

      De inzet van risicotaxatie-instrumenten om op een gestructureerde en wetenschappelijk onderbouwde manier uitspraken te doen over recidiverisico’s is in de afgelopen decennia steeds meer gemeengoed geworden binnen het justitiële kader en de forensische zorg. Risicotaxatie-instrumenten worden breed ingezet, onder andere bij pro justitia-onderzoeken, bij advisering en toezicht door de reclassering en binnen de klinische en ambulante forensische zorg. Aan de uitkomsten van risicotaxaties wordt binnen de rechtspraak en het forensische veld tegenwoordig veel waarde gehecht en deze hebben grote invloed op beslissingen omtrent zowel de berechting als de (vervolg)trajecten van delinquenten.
      De risicotaxatie-instrumenten die in de praktijk worden gebruikt om uitspraken te doen over de kans op herhaling van delinquent gedrag steunen op een grote hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek.1x Douglas & Otto (2020); De Vogel et al. (2019b). Veel onderzoek is gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit van veelgebruikte risicotaxatie-instrumenten.2x Burghart et al. (2022); Ramesh et al. (2018); Singh et al. (2011). Afgezet hiertegen valt op dat onderzoek naar hoe de communicatie over de uitkomst van een risicotaxatie naar de rechter of naar andere belanghebbenden verloopt nog schaars is. Een wezenlijke vraag is of de ontvangende partij de uitkomst van een uitgevoerde risicotaxatie begrijpt en interpreteert op de manier zoals deze door de uitvoerder is bedoeld.3x Batastini et al. (2019); De Vogel et al. (2019a). Inzicht hierin is van belang, omdat een foutief begrip of onjuiste interpretatie van de uitkomst van een risicotaxatie tot over- of onderschatting van recidiverisico’s kan leiden en tot (gerechtelijke) besluiten die niet passen bij het door de professional ingeschatte recidiverisico, ondanks het gebruik van betrouwbare en valide instrumenten. Hierbij kan een onderschatting van de recidiverisico’s leiden tot het onterecht toekennen van vrijheden aan de onderzochte, met potentieel maatschappelijke risico’s. Overschatting van recidiverisico’s kan daarentegen leiden tot overmatige inperking van vrijheden, wat de rechten van de onderzochte potentieel schaadt.

      1.1 Risicocommunicatie

      Risicocommunicatie is het communiceren van informatie over een risico van een negatief incident (in dit geval criminele recidive) van een beoordelaar naar een ontvanger. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling. De zender of beoordelaar is doorgaans een professional (gedragsdeskundige, reclasseringswerker, pro justitia-rapporteur) die de risicotaxatie heeft uitgevoerd en de ontvanger is meestal een besluitvormer, zoals een rechter die mede op basis van de uitkomst van de taxatie een besluit neemt.4x De Vogel et al. (2022). Risicocommunicatie vormt de link tussen risicotaxatie en de daaropvolgende besluitvorming en bepaalt daarmee in feite het nut van de risicotaxatie.5x Heilbrun et al. (1999); Ignelzi et al. (2007).

      1.2 Vormen van risicocommunicatie

      Over risico’s kan op verschillende manieren worden gecommuniceerd.6x De Vogel et al. (2019a). Voor de Nederlandse praktijk geldt dat meestal gebruik wordt gemaakt van categoriale communicatieformats. Daarnaast worden ook numerieke formats gebruikt, hoewel minder vaak.7x Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Bij categoriale communicatie wordt het risico beschreven in categorieën zoals laag, matig of hoog risico. Bij numerieke communicatie worden risico’s beschreven in cijfers, doorgaans percentages (10% recidiveert) of frequenties (1 op de 10 recidiveert). Naast de voornoemde formats wordt soms ook gebruikgemaakt van beschrijvende formats, waarbij bijvoorbeeld wordt ingegaan op welke risicomanagementstrategieën kunnen worden ingezet om aanwezige risicofactoren te verminderen of waarbij zogenaamde risicoscenario’s worden beschreven.8x Heilbrun et al. (2016). Dit laatste is onder meer het geval bij de herziene versie van de HCR-20V3,9x Douglas et al. (2013). een instrument dat zowel internationaal als in de Nederlandse praktijk regelmatig wordt gebruikt.

      1.3 Onderzoek naar risicocommunicatie

      Uit onderzoek naar risicocommunicatie dat zich de laatste jaren opbouwt, komt naar voren dat risico-inschatting en besluitvorming kan worden beïnvloed door de wijze waarop over de uitkomst van een risicotaxatie wordt gecommuniceerd. In diverse vignetstudies wordt bijvoorbeeld gevonden dat wanneer de uitkomst van een risicotaxatie wordt weergegeven in een numeriek format, dit tot een significant lagere inschatting van het recidiverisico leidt dan wanneer dit gebeurt in andersoortige formats.10x Batastini et al. (2018); Batastini et al. (2019); Varela et al. (2014). Resultaten zijn echter niet eenduidig11x Dolores & Redding (2009). en de relatie tussen communicatieformat en risico-inschatting blijkt complex. Zo laat een studie van Varela et al. zien dat het feitelijke risiconiveau van de beoordeelde persoon van invloed kan zijn op de relatie tussen het gebruikte communicatieformat en de risico-inschatting.12x Varela et al. (2014).
      Op dit moment bestaat er nog geen consensus over hoe het beste over de uitkomst van een risicotaxatie kan worden gecommuniceerd. In de praktijk blijken de meeste rapporteurs gebruik te maken van categoriale formats.13x Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017); Singh et al. (2014); Viljoen et al. (2010). Internationale studies laten bovendien zien dat rechters een voorkeur hebben voor deze methode en deze meer bewijskracht vinden hebben.14x Evans & Salekin (2014); Kwartner et al. (2006). Deze voorkeur onder professionals – zowel aan de ‘zendende’ als ‘ontvangende’ kant – zou verklaard worden doordat de gebruikte terminologie meer ‘intuïtief’ en makkelijker te begrijpen is dan numerieke informatie. Tegelijkertijd wordt als belangrijk nadeel van categoriale communicatie genoemd dat deze grofmazig of onduidelijk zou zijn. Er wordt immers niet gedefinieerd wat een ‘laag’ of een ‘hoog’ risico precies betekent en waar de grenzen van de gebruikte categorieën liggen.15x Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017); Scurich (2018). Diverse onderzoeken tonen aan dat professionals en rechters sterk uiteenlopende recidivepercentages noemen wanneer zij gevraagd worden categoriale oordelen middels percentages te specificeren.16x Hilton et al. (2008); Mills & Kroner (2006). Hoewel dit probleem bij numerieke communicatie niet speelt, blijken veel professionals desondanks moeite te hebben deze ogenschijnlijk nauwkeurige informatie goed te interpreteren. In internationale literatuur wordt dit vooral toegeschreven aan het feit dat zelfs onder hoog opgeleide volwassenen het begrip van statistiek (‘statistical literacy’ of ‘numeracy’) vaak onvoldoende ontwikkeld is.17x Lipkus et al. (2001). Professionals zouden hiernaast numerieke communicatie vermijden, omdat ze niet geloven dat de predictieve validiteit van onderzoek voldoende is om uit te kunnen gaan van de gehanteerde cijfers.18x Batastini et al. (2019); Krauss et al. (2018).

      1.4 Huidige studie

      De huidige studie betreft een vignetstudie waarmee werd onderzocht hoe de wijze waarop over geweldsrisico’s wordt gecommuniceerd van invloed is op de inschatting van recidiverisico’s en op besluitvorming. Daarnaast werd onderzocht hoe verschillende communicatieformats worden gewaardeerd in termen van duidelijkheid, bruikbaarheid en bewijskracht. Hierbij wordt bewijskracht geoperationaliseerd als hoe bepalend de uitkomst van de risicotaxatie is voor de navolgende risico-inschatting en/of besluitvorming. Binnen de studie werden de in Nederland meest gebruikte (combinaties van) communicatievormen met elkaar vergeleken, te weten 1) categoriale communicatie, 2) numerieke communicatie, 3) categoriale en numerieke communicatie, en 4) categoriale communicatie met een toegevoegd beschrijvend risicoscenario. Met de studie werd beoogd bij te dragen aan het opbouwen van kennis over risicocommunicatie voor de Nederlandse forensische en justitiële praktijk.
      Hoewel internationale studies nog geen eenduidig beeld laten zien, wordt op basis van eerdere onderzoeken verwacht dat het gebruik van een format met numerieke informatie tot een lagere inschatting van het recidiverisico en tot inzet van minder ingrijpende interventies zal leiden dan het gebruik van een format zonder numerieke informatie. Daarnaast wordt verwacht dat formats die gebruikmaken van categoriale informatie meer gewaardeerd zullen worden, in termen van duidelijkheid, bruikbaarheid en bewijskracht, dan een format dat enkel gebruikmaakt van numerieke informatie.
      Beoogd werd de huidige studie te verrichten onder rechters, als belangrijke besluitvormers en ‘ontvangende’ partij van risicotaxaties. Het onderzoeksvoorstel werd echter door de Raad voor de rechtspraak afgewezen, waarna is besloten de studie in een aangepaste vorm uit te zetten binnen de doelgroep van pro justitia-rapporteurs. Aan deze rapporteurs werd echter gevraagd zich te verplaatsen in de rol van de rechter en in die hoedanigheid een aantal vragen te beantwoorden. Consequenties van deze keuze worden besproken in de discussie.

    • 2 Methode

      2.1 Design en procedure

      De studie betrof een cross-sectioneel kwantitatief surveyonderzoek (vignetstudie) welke online werd uitgezet via Qualtrics en waarbij deelnemers via een aangeboden link of QR-code toegang kregen tot een vragenlijst. Deelnemers werden tussen december 2020 en april 2021 via diverse kanalen geworven binnen de doelgroep van pro justitia-rapporteurs. De studie werd gelanceerd bij een (online) rapporteursdag van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en vervolgens door het NIFP en de vereniging van pro justitia-rapporteurs verder bij medewerkers en leden onder de aandacht gebracht via landelijke en regionale nieuwsbrieven, intranet, mails en flyers. Daarnaast zijn deelnemers geworven via sociale media en het persoonlijk netwerk van de onderzoekers.
      Deelname aan het onderzoek nam gemiddeld ongeveer vijftien minuten in beslag, vond vrijwillig plaats en kon op ieder moment worden gestopt zonder opgave van reden. Deelnemers dienden eerst enkele algemene vragen te beantwoorden over hun demografische achtergrond, werksituatie en ervaring met risicotaxatie en kregen vervolgens een op waarheid berustende forensische casus (vignet) voorgelegd. De casus betrof een 29-jarige man (de heer Mulder) die wegens geweldsdelicten jegens zijn partner terechtstond. De casusinformatie was ongeveer een pagina lang en besloeg een beknopte beschrijving van de voor- en delictgeschiedenis van de heer Mulder, enige diagnostische informatie en ten slotte de uitkomst van de risicotaxatie. De casusinformatie was voor alle deelnemers gelijk, met uitzondering van de wijze waarop over de uitkomst van de risicotaxatie werd gecommuniceerd. Hiervoor gold dat de deelnemers via Qualtrics at random werden toegewezen aan een van de experimentele condities, te weten 1) categoriale communicatie, 2) numerieke communicatie, 3) gecombineerde categoriale en numerieke communicatie, en 4) categoriale communicatie met een toegevoegd beschrijvend risicoscenario (zie Tabel 1). In de procedurele beschrijving van de risicotaxatie werd geen specifiek risicotaxatie-instrument genoemd, maar stond beschreven dat de taxatie was uitgevoerd conform de hiervoor geldende richtlijnen met een voor de Nederlandse praktijk gevalideerd instrument. Hiervoor werd gekozen, omdat niet alle experimentele condities aan een specifiek instrument gekoppeld kon worden. Zo kent bijvoorbeeld de HCR-20V3 geen numerieke communicatie, wat dan door de deelnemers als niet realistisch zou kunnen worden ervaren en onbedoeld invloed zou kunnen hebben op de resultaten. De onderzoekers wilden voorts niet de suggestie wekken een voorkeur te hebben voor een specifiek instrument.

      Tabel 1 Risicocommunicatieformats
      Communicatie­formatGepresenteerde informatie
      Categoriale communicatie Uit de uitgevoerde risicotaxatie blijkt dat er bij de heer Mulder sprake is van een hoog risico van terugval in (algemeen) gewelddadig gedrag.
      Numerieke communicatie Uit de uitgevoerde risicotaxatie blijkt dat de heer Mulder behoort tot een groep delinquenten van wie 52% binnen een termijn van vijf jaar terugvalt in (algemeen) gewelddadig gedrag.
      Gecombineerde categoriale en numerieke communicatie Uit de uitgevoerde risicotaxatie blijkt dat er bij de heer Mulder sprake is van een hoog risico van terugval in (algemeen) gewelddadig gedrag. De heer Mulder behoort tot een groep delinquenten van wie 52% binnen een termijn van vijf jaar terugvalt in (algemeen) gewelddadig gedrag.
      Categoriale communicatie­format met een toegevoegd beschrijvend risicoscenario Uit de uitgevoerde risicotaxatie blijkt dat er bij de heer Mulder sprake is van een hoog risico van terugval in gewelddadig gedrag. De heer Mulder wordt momenteel niet in staat geacht zelfstandig structuur aan te brengen in zijn leven, controle te houden over zijn verslavingsproblematiek en te profiteren van vrijwillige hulpverlening. Agressie wordt met name verwacht binnen de context van zijn huidige relatie, welke niet is beëindigd en een instabiel beloop kent. In het bijzonder wanneer de heer Mulder onder invloed is van alcohol en/of drugs bestaat er een risico van terugval in partnermishandeling, in ernst vergelijkbaar met de indexdelicten. Terugval kan op korte termijn worden verwacht. Naast voornoemd scenario van partnermishandeling bestaat er tevens een kans dat de heer Mulder terugvalt in agressief gedrag naar (willekeurige) anderen in het uitgaansleven.

      2.2 Instrumentarium

      Na het lezen van de casus dienden de deelnemers eerst enkele controlevragen te beantwoorden. Hiermee werd beoogd te toetsen of de aangeboden informatie zorgvuldig was gelezen. De vragen betroffen a) welk vignetnummer was gelezen, b) wat de leeftijd was van de heer Mulder en c) voor welke delicten de heer Mulder terechtstond.
      Ter beantwoording van de hoofdvragen van deze studie werd de deelnemers hierna gevraagd een twaalftal vragen te beantwoorden over a) de wijze waarop zij de recidiverisico’s van de heer Mulder inschatten, b) welke interventie zij de heer Mulder zouden opleggen, en c) de waardering van de wijze waarop de uitkomst van de risicotaxatie werd gecommuniceerd. De deelnemers werd gevraagd deze vragen te beantwoorden alsof zij de rechter waren die over de genoemde casus moest oordelen.
      Aangaande de risico-inschatting is de deelnemers gevraagd op een tienpunts Likertschaal aan te geven hoe risicovol zij de heer Mulder achten (van ‘helemaal niet risicovol’ tot ‘zeer risicovol’), hoe groot zij de kans op recidive achten (van ‘helemaal geen kans op recidive’ tot ‘zeer grote kans op recidive’) en in welke mate zij het eens zijn met de stelling dat in geval van de heer Mulder wordt voldaan aan het gevaarscriterium (van ‘helemaal niet’ tot ‘helemaal wel’). Daarnaast is aan de deelnemers gevraagd of zij – als zij gedwongen zouden worden om te kiezen – zouden zeggen dat de heer Mulder wel of niet een nieuw geweldsdelict zal plegen in de komende vijf jaar.
      Ten aanzien van de besluitvorming is de deelnemers gevraagd een keuze te maken tussen een viertal interventiemogelijkheden: a) geen interventie, b) ambulante interventie (reclasseringstoezicht en/of ambulante behandeling, c) klinische opname binnen een medium beveiligde setting, zoals een forensisch psychiatrische afdeling (FPA), en d) klinische opname binnen een hoog beveiligde setting, zoals een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) of tbs-kliniek (FPC).
      Om inzicht te krijgen in de waardering van de diverse communicatieformats is deelnemers eerst gevraagd om op een tienpunts Likertschaal aan te geven in welke mate zij de wijze waarop de uitkomst van de risicotaxatie was gecommuniceerd duidelijk vonden (van ‘helemaal niet duidelijk’ tot ‘zeer duidelijk’). Vervolgens is gevraagd, eveneens op een tienpunts Likertschaal, aan te geven in welke mate de wijze waarop over de uitkomst van de risicotaxatie werd gecommuniceerd bruikbaar was voor de inschatting van het recidiverisico (van ‘helemaal niet bruikbaar’ tot ‘uitermate bruikbaar’) en in welke mate de uitkomst van de risicotaxatie de inschatting van het recidiverisico heeft bepaald (van ‘helemaal niet bepaald’ tot ‘geheel bepaald’). Op soortgelijke wijze werd de deelnemers gevraagd aan te geven in welke mate de wijze waarop over de uitkomst van de risicotaxatie is gecommuniceerd bruikbaar was voor de onderbouwing van de gekozen interventie en in welke mate de uitkomst van de risicotaxatie hun keuze voor de interventie heeft bepaald.
      Afsluitend is aan de deelnemers gevraagd om in percentages uit te drukken hoe hoog zij de kans op recidive schatten bij de heer Mulder en om – in termen van laag, matig of hoog – aan te geven hoe zij de kans op recidive bij de heer Mulder zouden beoordelen.

      2.3 Statistische analyse

      De data-analyse is uitgevoerd met SPSS Statistics 27. Bij de onderzoeksvragen waarbij sprake was van categoriale uitkomstvariabelen is gebruikgemaakt van de chi-kwadraattoets. Bij de onderzoeksvragen waarbij sprake was continue uitkomstvariabelen is eerst met een Kolmogorov-Smirnov-toets onderzocht of de variabelen normaal verdeeld waren. Omdat dit niet het geval bleek, zijn de vervolganalyses uitgevoerd met een non-parametrische toets, specifiek de Kruskal-Wallis H-test. Wanneer uit deze test naar voren kwam dat er sprake was van significante verschillen tussen de risicocommunicatieformats, zijn deze verschillen verder onderzocht middels de Dunn’s post hoc-test, zowel met als zonder gebruikmaking van de Bonferroni-correctie voor multipele tests. Het gehanteerde significantieniveau is 0.05.

    • 3 Resultaten

      3.1 Onderzoekspopulatie

      De oorspronkelijke steekproef bestond uit 129 deelnemers. Na exclusie van degenen die niet bereid waren tot deelname of geen toestemming gaven voor het gebruik van de gegevens voor het onderzoek (n = 11; 8.5%) en de deelnemers die de voor de analyses essentiële vragen van de vragenlijst niet hadden ingevuld (n = 18; 14.0%), bestond de uiteindelijke steekproef uit 100 deelnemers. Binnen deze steekproef bleken in totaal zes controlevragen foutief te zijn beantwoord. Deze fouten waren toe te schrijven aan zes afzonderlijke deelnemers. Dat geen van de deelnemers meer dan een controlevraag verkeerd beantwoordde, is beoordeeld als dat de informatie overwegend zorgvuldig is gelezen. Om een voldoende grote steekproef te houden voor de analyses zijn deze deelnemers dan ook niet uit de steekproef verwijderd.
      Alle deelnemers waren op het moment van deelname aan de studie 18 jaar of ouder en werkzaam als pro justitia-rapporteur of hiertoe in opleiding. Vrijwel alle deelnemers aan de studie hadden de Nederlandse nationaliteit (99.0%) en een ruime meerderheid was vrouw (62.0%). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 49.6 jaar (SD = 11; range 28-72). De werkervaring van de deelnemers liep sterk uiteen met een gemiddelde van 166.8 maanden (SD = 128.4; range 0-564). Dit gold tevens voor de ervaring die deelnemers rapporteerden met het uitvoeren van risicotaxaties binnen hun werkzaamheden bij het NIFP (M = 113.5 maanden; SD = 81.4; range 0-336) of binnen functies elders (M = 74.6 maanden; SD = 83.1; range 0-300). Het overgrote deel van de deelnemers bleek in hun werk regelmatig tot zeer regelmatig te maken te krijgen met risicotaxatie (28.0% dagelijks, 33.0% wekelijks en 29.0% maandelijks). Deelnemers hadden zonder uitzondering ervaring met het gebruik van meerdere risicotaxatie-instrumenten, waarbij de HCR-20 / HCR-20V3, Structured Assessment of Protective Factors for violence risk (SAPROF), Static-99 / Stable / Acute (SSA) en Historisch, Klinisch, Toekomst-30 (HKT-30 / HKT-R) als meest gebruikte instrumenten naar voren kwamen. Voor deze instrumenten gold dat een hoog aantal deelnemers aangaf in deze instrumenten ook een training te hebben gevolgd.

      3.2 Resultaten uitkomstmaten

      In aanvulling op de hieronder beschreven resultaten staan in Tabel 2 en Tabel 3 respectievelijk de gemiddelden en standaarddeviaties per format beschreven en de uitkomsten van de Dunn’s post hoc-test, waarbij – daar waar significante verschillen tussen de risicocommunicatieformats werden gevonden – deze formats paarsgewijs met elkaar zijn vergeleken. Resultaten zijn beschreven zonder Bonferroni-correctie; de correctie staat wel in Tabel 3 vermeld.

      Tabel 2 Gemiddelden en standaarddeviaties per format
      Format 1: CategoriaalFormat 2:
      Numeriek
      Format 3: Gecombineerd (categoriaal + numeriek)Format 4: Categoriaal + risicoscenarioTotaal
      (N = 24)(N = 25)(N = 26)(N = 25)(N = 100)
      M SD M SD M SD M SD M SD
      Beoordeling recidive­risico
      Hoe risicovol? 7.8 1.2 7.6 0.8 7.8 0.9 8.0 1.1 7.8 1.0
      Kans recidive? 8.0 1.2 7.5 0.9 7.6 1.3 8.5 0.8 7.9 1.1
      Voldaan aan gevaars­criterium? 7.3 2.0 7.8 1.7 8.4 1.3 7.6 2.4 7.8 1.9
      Waardering format
      Hoe duidelijk? 4.9 2.1 3.8 2.2 5.6 1.8 7.0 1.5 5.3 2.2
      Bruikbaar risico-inschatting? 4.3 2.1 3.7 2.0 5.9 1.8 6.9 1.8 5.2 2.3
      Bepalend risico-inschatting? 5.7 2.1 4.8 2.3 6.5 1.3 7.0 2.3 6.0 2.2
      Bruikbaar interventies? 4.3 2.3 3.6 2.0 5.2 1.9 6.3 2.3 4.9 2.4
      Bepalend interventies? 5.3 2.1 4.3 2.4 5.6 2.1 5.7 2.8 5.2 2.4
      Vrij geschat percentage 65.0 18.9 64.3 15.0 69.3 14.1 75.0 14.7 68.5 16.1

      Tabel 3 Paarsgewijze vergelijking risicocommunicatieformats (Kruskal-Wallis test)19x Format 1: categoriale communicatie; Format 2: numerieke communicatie; Format 3: gecombineerde communicatie (categoriaal + numeriek); Format 4: categoriaal + risicoscenario..
      Test StatisticStd. ErrorStd. Test StatisticSig.Adj. Sig.b
      Hoe groot acht u de kans op recidive?
      Format 2 - Format 1 12.536 7.888 1.589 .112 .672
      Format 2 - Format 3 −4.890 7.731 −.632 .527 1.000
      Format 2 - Format 4 −25.440 7.807 −3.259 .001* .007*
      Format 3 - Format 1 7.646 7.813 .979 .328 1.000
      Format 1 - Format 4 −12.904 7.888 −1.636 .102 .611
      Format 3 - Format 4 −20.550 7.731 −2.658 .008* .047*
      In welke mate acht u de wijze waarop de uitkomst van de risicotaxatie is gecommuniceerd duidelijk?
      Format 2 - Format 1 12.623 8.201 1.539 .124 .742
      Format 2 - Format 3 −22.425 8.038 −2.790 .005* .032*
      Format 2 - Format 4 −40.720 8.117 −5.017 < .001* < .001*
      Format 1 - Format 3 −9.801 8.123 −1.207 .228 1.000
      Format 1 - Format 4 −28.097 8.201 −3.426 .001* .004*
      Format 3 - Format 4 −18.295 8.038 −2.276 .023* .137
      In welke mate acht u de wijze waarop de uitkomst van de risicotaxatie is gecommuniceerd bruikbaar voor de inschatting van het recidiverisico?
      Format 2 - Format 1 6.226 8.200 .759 .448 1.000
      Format 2 - Format 3 −28.272 8.038 −3.517 < .001* .003*
      Format 2 - Format 4 −38.940 8.116 −4.798 < .001* < .001*
      Format 1 - Format 3 −22.046 8.123 −2.714 .007* .040*
      Format 1 - Format 4 −32.714 8.200 −3.989 < .001* < .001*
      Format 3 - Format 4 −10.668 8.038 −1.327 .184 1.000
      In welke mate acht u de wijze waarop de uitkomst van de risicotaxatie is gecommuniceerd bepalend voor de inschatting van het recidiverisico?
      Format 2 - Format 1 10.253 8.206 1.250 0.211 1.000
      Format 2 - Format 3 −21.785 8.043 −2.709 .007* .041*
      Format 2 - Format 4 −31.180 8.122 −3.839 < .001* .001*
      Format 1 - Format 3 −11.532 8.128 −1.419 .156 .936
      Format 1 - Format 4 −20.927 8.206 −2.550 .011* .065
      Format 3 - Format 4 −9.395 8.043 −1.168 .243 1.000
      In welke mate acht u de wijze waarop de uitkomst van de risicotaxatie is gecommuniceerd bruikbaar voor de onderbouwing van de door u gekozen interventie?
      Format 2 - Format 1 8.649 8.216 1.053 .292 1.000
      Format 2 - Format 3 −19.766 8.053 −2.454 .014* .085
      Format 2 - Format 4 −32.820 8.132 −4.036 < .001* < .001*
      Format 1 - Format 3 −11.117 8.138 −1.366 .172 1.000
      Format 1 - Format 4 −24.171 8.216 −2.942 .003* .020*
      Format 3 - Format 4 −13.054 8.053 −1.621 .105 .630

      a Asymptotische significanties (2-sided tests) worden weergegeven, * = p < .05.
      b Significantiewaarden zijn aangepast volgens de Bonferroni-correctie voor multipele tests.

      Beoordeling van het recidiverisico

      Met betrekking tot de beoordeling van het recidiverisico gold dat bij de toegepaste Kruskal-Wallis test uitsluitend de vraag naar de kans op recidive significante verschillen tussen de diverse risicocommunicatieformats liet zien, χ2 (3, N = 100) = 12.14, p = .007. Deelnemers die de uitkomst van de risicotaxatie gecommuniceerd kregen in categoriale termen met daaraan toegevoegd een beschrijvend risicoscenario bleken de kans op recidive significant hoger in te schatten dan deelnemers die de uitkomst enkelvoudig numeriek of gecombineerd (categoriaal + numeriek) aangeboden kregen. Er werd geen verschil gevonden met de deelnemers die de uitkomst van de risicotaxatie enkelvoudig categoriaal aangeboden kregen. De vraag naar hoe risicovol de deelnemers de heer Mulder achtten toonde geen significante verschillen tussen de diverse formats, χ2 (3, N = 100) = 2.36, p = .501. Ook bij de vraag of deelnemers het eens waren met de stelling dat in geval van de heer Mulder werd voldaan aan het gevaarscriterium werden er geen verschillen tussen de formats gevonden, χ2 (3, N = 100) = 5.08, p = .166.
      Wanneer aan deelnemers werd gevraagd aan te duiden of de heer Mulder in de komende vijf jaar wel of geen nieuw geweldsdelict zou plegen, gaven slechts drie van de honderd deelnemers aan te denken dat de heer Mulder geen nieuw geweldsdelict zou plegen. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de verschillende communicatieformats χ2 (3, N = 100) = 0.98, p = .807.

      Beslissing omtrent het opleggen van een interventie

      Met betrekking tot het besluit omtrent het opleggen van een interventie gold dat het merendeel van de deelnemers (62.0%) aangaf te zullen kiezen voor een klinische opname binnen een medium beveiligde setting, zoals een forensisch psychiatrische afdeling (FPA). Ruim een derde van de deelnemers (36.0%) gaf aan te kiezen voor een ambulante interventie (reclasseringstoezicht en/of ambulante behandeling). Andere interventiemogelijkheden werden door de deelnemers nauwelijks genoemd. Twee deelnemers (2.0%) kozen voor een klinische opname in een hoog beveiligde setting, zoals een FPK of FPC, en geen van de deelnemers koos voor de optie van geen interventie. Er werden geen verschillen gevonden tussen de diverse formats, χ2 (6, N = 100) = 3.65, p = .724.

      Waardering van de risicocommunicatieformats

      Gemiddeld werd de wijze waarop over de uitkomst van de risicotaxatie was gecommuniceerd in termen van duidelijkheid door de deelnemers gewaardeerd met een 5.3 (SD = 2.2; range 0-10). Met de Kruskal-Wallis test werden significante verschillen gevonden tussen de diverse risicocommunicatieformats, χ2 (3, N = 100) = 26.84, p < .001. Deelnemers die de uitkomst van de risicotaxatie gecommuniceerd kregen in categoriale termen met daaraan toegevoegd een beschrijvend risicoscenario bleken deze wijze van communiceren duidelijker te vinden dan deelnemers die de uitkomst enkelvoudig categoriaal, enkelvoudig numeriek of gecombineerd (categoriaal + numeriek) aangeboden kregen. Daarnaast bleken deelnemers die de uitkomst gecombineerd (categoriaal + numeriek) aangeboden kregen dit duidelijker te vinden dan deelnemers die enkel numerieke informatie kregen. Andere significante verschillen werden er niet gevonden.
      Gevraagd naar hoe bruikbaar men de wijze waarop de risicotaxatie was gecommuniceerd vond voor de risico-inschatting, waardeerden deelnemers dit gemiddeld met een 5.2 (SD = 2.3; range 0-10). Met de Kruskal-Wallis test werden hierbij significante verschillen gevonden tussen de verschillende formats, χ2 (3, N = 100) = 30.48, p < .001. Deelnemers die de uitkomst gecombineerd (categoriaal + numeriek) dan wel categoriaal met een toegevoegd beschrijvend risicoscenario aangeboden kregen, bleken dit meer bruikbaar te vinden voor de risico-inschatting dan deelnemers die de uitkomst van de risicotaxatie gecommuniceerd kregen in enkelvoudige categoriale of numerieke termen. Andere verschillen werden er niet gevonden.
      Wanneer gevraagd werd hoe bepalend men de wijze waarop de risicotaxatie was gecommuniceerd vond voor de risico-inschatting, waardeerden deelnemers dit gemiddeld met een 6.0 (SD = 2.2; range 1-10). De Kruskal-Wallis test toonde ook hier significante verschillen tussen de verschillende communicatieformats, χ2 (3, N = 100) = 16.76, p = < .001. Deelnemers die de uitkomst categoriaal met een toegevoegd beschrijvend risicoscenario aangeboden kregen, vonden dit meer bepalend voor de risico-inschatting dan deelnemers die de uitkomst enkelvoudig categoriaal of enkelvoudig numeriek aangeboden kregen. Daarnaast bleken deelnemers die de uitkomst gecombineerd (categoriaal + numeriek) aangeboden kregen dit meer bepalend voor de risico-inschatting te vinden dan deelnemers die de uitkomst enkelvoudig numeriek aangeboden kregen. Andere verschillen werden er niet gevonden.
      In termen van hoe bruikbaar deelnemers de wijze waarop de risicotaxatie was gecommuniceerd vonden voor de onderbouwing van de door hen gekozen interventie werd dit gemiddeld gewaardeerd met een 4.9 (SD = 2.4; range 0-9). Bij de Kruskal-Wallis test kwamen hierbij opnieuw significante verschillen tussen de formats naar voren, χ2 (3, N = 100) = 18.27, p < .001. Deelnemers die de uitkomst categoriaal met een toegevoegd beschrijvend risicoscenario aangeboden kregen, vonden dit meer bruikbaar voor de onderbouwing van de door hen gekozen interventie dan deelnemers die de uitkomst enkelvoudig categoriaal of enkelvoudig numeriek aangeboden kregen. Deelnemers die de uitkomst gecombineerd (categoriaal + numeriek) aangeboden kregen, bleken dit daarnaast meer bruikbaar te vinden voor de onderbouwing van de interventie dan deelnemers die de uitkomst enkelvoudig numeriek aangeboden kregen. Andere verschillen werden er niet gevonden.
      Gevraagd naar hoe bepalend deelnemers de wijze waarop de risicotaxatie was gecommuniceerd vonden voor de onderbouwing van de door hen gekozen interventie werd dit gemiddeld gewaardeerd met een 5.2 (SD = 2.4; range 0-9). Bij de Kruskal-Wallis test kwamen er geen significante verschillen naar voren tussen de verschillende formats, χ2 (3, N = 99) = 5.59, p = .133.

      Inschatting kans op recidive in numerieke en categoriale termen

      Aan het einde van de vragenlijst werd aan de deelnemers gevraagd om, ongeacht het format dat zij aangeboden hadden gekregen, nogmaals een inschatting te maken van de kans op recidive bij de heer Mulder. Deze schatting diende gemaakt te worden in zowel een vrij te bepalen percentage als in termen van laag-matig-hoog. In percentages uitgedrukt bleken deelnemers de kans op recidive gemiddeld als 68.5% (SD = 16.0; range 7-99) te schatten. Bij de Kruskal-Wallis test kwamen er geen significante verschillen tussen de diverse formats naar voren, χ2 (3, N = 98) = 6.93, p < .074.
      Gevraagd naar een categoriale inschatting beoordeelden 84.0% van de deelnemers de kans op recidive als hoog en 16.0% als matig. Geen van de deelnemers beoordeelde de kans op recidive als laag. De chi-kwadraattoets kon niet worden uitgevoerd, omdat niet aan de voorwaarde werd voldaan dat elke categorie minimaal vijf deelnemers bevatte. Beschrijvend valt echter op dat deelnemers die de uitkomst van de risicotaxatie enkelvoudig categoriaal of enkelvoudig numeriek aangeboden kregen (n = 13) het ingeschatte recidiverisico vaker ‘afschaalden’ naar een matig risico dan deelnemers die de uitkomsten van de risicotaxatie meervoudig aangeboden kregen (n = 3)

    • 4 Discussie

      In deze studie werd de relatie onderzocht tussen de wijze waarop over de uitkomst van een risicotaxatie wordt gecommuniceerd en de hierop volgende risico-inschatting en besluitvorming. Tevens werd onderzocht hoe verschillende manieren van risicocommunicatie worden gewaardeerd in termen van duidelijkheid, bruikbaarheid en bewijskracht. Deelnemers aan de studie waren pro justitia-rapporteurs aan wie gevraagd werd een casus te beoordelen vanuit de rol van een besluitvormer, in dit geval een rechter. De belangrijkste bevindingen en implicaties worden hieronder besproken.

      4.1 Bevindingen

      Invloed van risicocommunicatie op risico-inschatting

      Gevonden werd dat wanneer de uitkomst van een risicotaxatie werd weergegeven in categoriale termen met hieraan toegevoegd een beschrijvend risicoscenario, de kans op recidive hoger werd geschat dan wanneer de uitkomst enkelvoudig numeriek werd gecommuniceerd of wanneer het categoriale oordeel werd gecombineerd met numerieke informatie. Bij de andere vragen naar risico-inschattingen werden er geen significante verschillen tussen de diverse communicatieformats gevonden.
      Dat het gebruik van numerieke informatie leidt tot een lagere risico-inschatting, is in lijn met internationale studies20x Batastini et al. (2018); Batastini et al. (2019); Varela et al. (2014). en kan inmiddels beschouwd worden als een vrij robuuste bevinding. Dat het toevoegen van een beschrijvend risicoscenario leidt tot een hogere risico-inschatting is daarentegen nog niet eerder gevonden. Voor zover ons bekend zijn er nog geen studies die specifiek deze vorm van risicocommunicatie hebben onderzocht. Een verklaring voor de bevinding zou kunnen zijn dat een beschrijvend risicoscenario de beoordelaar een vrij concreet beeld geeft van wat er ‘mis zou kunnen gaan’, wat een bias zou kunnen geven in de navolgende inschatting van de kans op recidive. Voornoemde redenatie zou – weliswaar omgekeerd – kunnen passen bij een studie van Dolores en Redding,21x Dolores & Redding (2009). waarin werd gevonden dat rechters die concrete informatie aangeboden kregen over het risicomanagement meer geneigd waren de patiënt vrij te laten. Als verklaring hiervoor werd gegeven dat rechters mogelijk positief beïnvloed zouden zijn door het specifiek beschreven actieplan waarmee de aanwezige risicofactoren onder controle konden worden gebracht. Overigens werd in een studie van Batastini et al.22x Batastini et al. (2019). juist gevonden dat een beschrijving van het risicomanagement een hogere inschatting gaf van het recidiverisico. Hun verklaring was dat het beschreven risicomanagement in de afwezigheid van andere duidelijke ‘risico-ankers’ (zoals numerieke informatie) er mogelijk toe leidde dat participanten de informatie interpreteerden als dat de onderzochte te veel ‘problemen’ had, omdat deze allemaal aandacht vereisten. Vanwege dit gebrek aan eenduidigheid is het wenselijk dat de invloed van het gebruik van verschillende (combinaties van) risicocommunicatieformats op risico-inschatting verder wordt onderzocht.

      Invloed van risicocommunicatie op besluitvorming

      In de huidige studie werd er geen verband gevonden tussen de wijze waarop er over de uitkomst van de risicotaxatie werd gecommuniceerd en het hierop volgende besluit over op te leggen interventies. Dit betekent dat – hoewel het gebruik van sommige communicatieformats tot een hogere of juist lagere inschatting van de kans op recidive leidde – dit geen doorwerking had in de besluitvorming. Hoe dit resultaat te duiden is moeilijk te zeggen. Slechts enkele internationale studies onderzochten specifiek de invloed van risicocommunicatie op de besluitvorming. Deze studies waren divers in opzet, gebruikten deels andere communicatieformats dan de huidige studie en de resultaten waren niet eenduidig.23x Dolores & Redding (2009); Varela et al. (2014).
      De huidige bevinding zou erop kunnen wijzen dat de invloed van de gebruikte risicocommunicatie op de risico-inschatting daadwerkelijk niet doorwerkt in de besluitvorming. De bevinding kan echter ook het gevolg zijn van een gebrek aan differentiërende antwoordopties binnen onze studie. Van de vier mogelijke interventieopties werden de twee ‘uiterste’ antwoordopties – ‘geen interventie’ respectievelijk ‘klinische opname binnen een hoog beveiligde setting’ – niet of nauwelijks gekozen. Deze beperkte variatie in antwoordopties bij een relatief kleine steekproef zou tot gevolg kunnen hebben dat er geen significant effect werd gevonden. Verklarend kan mogelijk ook een rol hebben gespeeld dat het onderzoek is uitgevoerd onder pro justitia-rapporteurs, die weliswaar adviseren over interventies maar niet de feitelijke besluitvormers zijn. Niet uitgesloten wordt dat zij voor wat betreft de besluitvorming tot andere antwoorden zijn gekomen dan rechters zouden doen. Verder onderzoek naar de invloed van risicocommunicatie op besluitvorming is nadrukkelijk gewenst, idealiter binnen grotere steekproeven en binnen doelgroepen die daadwerkelijk op basis van risicotaxatie moeten besluiten over (vervolg)trajecten.

      Waardering van verschillende vormen van risicocommunicatie

      De meervoudige formats – dat wil zeggen het categoriale format met hieraan numerieke informatie of een beschrijvend risicoscenario toegevoegd – werden in algemene zin positiever gewaardeerd dan de formats waarin enkelvoudig categoriale of numerieke informatie was opgenomen. Meer specifiek gold dat het categoriale format met het toegevoegde beschrijvende risicoscenario het vaakst werd aangeduid als duidelijk, bruikbaar en/of bepalend voor de risico-inschatting en/of de onderbouwing van de interventie. Het enkelvoudige numerieke format werd daarentegen op deze criteria het minst vaak positief beoordeeld.
      De negatieve waardering van het enkelvoudige numerieke format is in lijn met de internationale literatuur. Hierbij lijkt redelijk te veronderstellen dat in de literatuur genoemde verklarende mechanismen – ‘statistical illiteracy’ en een gebrek aan vertrouwen in de nauwkeurigheid van de cijfers – ook binnen de huidige studie een rol hebben gespeeld. De positieve waardering van de meervoudige communicatieformats kan nog niet aan de internationale literatuur worden gestaafd, vanwege een gebrek aan studies van vergelijkbare opzet en met gelijke communicatieformats. Een verklaring zou kunnen zijn dat het toevoegen van informatie – in numerieke vorm of met een beschrijvend risicoscenario – het bezwaar dat termen als laag-matig-hoog te onduidelijk of grofmazig zijn, in zekere zin ‘oplost’. Het categoriale oordeel wordt immers meer gespecificeerd of toegelicht. Daarnaast zou het toevoegen van categoriale informatie aan enkelvoudige numerieke communicatie mogelijk de bezwaren van de numerieke communicatie wegnemen. Met woorden krijgen de cijfers, die slecht worden begrepen of niet worden vertrouwd, in zekere zin meer context.

      Inschatting kans op recidive in numerieke en categoriale termen

      Wanneer ten slotte aan deelnemers werd gevraagd ten aanzien van de gebruikte casus een vrije inschatting van het recidiverisico te geven in percentages, schatten de deelnemers dit gemiddeld op 68.5%. Dit percentage wijst op een algemene overschatting van de recidiverisico’s, aangezien de casus een man betrof die behoorde tot een groep delinquenten van wie 52.0% binnen een termijn van vijf jaar terugvalt in (algemeen) gewelddadig gedrag. Opvallend was tevens de brede range aan inschattingen. Over de gehele steekproef genomen werden percentages genoemd variërend van 7.0 tot 99.0%, waarbij er geen verschillen bleken tussen de verschillende formats. Dit betekent dat deelnemers die over numerieke informatie beschikten de vrije procentuele inschatting niet wezenlijk anders maakten dan deelnemers die deze informatie niet hadden. Zij toonden dezelfde overschatting van het recidiverisico, alsmede een gelijke grofmazigheid in termen van spreiding/range. Dit laatste is te meer opmerkelijk, omdat grofmazigheid in veel studies vooral als bezwaar van categoriale communicatie wordt beschreven en verondersteld wordt dat deze bij numerieke communicatie minder optreedt.
      Wanneer aan deelnemers werd gevraagd een vrije categoriale inschatting te maken in termen van laag-matig-hoog, bleken de meeste deelnemers (84.0%) dit adequaat te doen. De casus die feitelijk een hoog risiconiveau had, werd door de deelnemers ook als zodanig beoordeeld. Van de 75 deelnemers die over categoriale informatie beschikten, bleken er echter ook tien deelnemers (13.3%) tot het eindoordeel ‘matig’ te komen.
      Wat maakte dat deelnemers de aangeboden categoriale of numerieke informatie negeerden of hiervan afweken, werd in deze studie niet onderzocht. In verklarende zin kunnen bovengenoemde bevindingen dan ook niet worden beschouwd. Nader onderzoek naar factoren die hierin een rol spelen is nodig om hier uitspraken over te kunnen doen.

      4.2 Implicaties voor de praktijk

      De bevindingen van deze studie over de invloed van risicocommunicatie op risico-inschatting stellen de justitiële en forensische praktijk voor een (ethisch) dilemma of probleem. Ondanks het gebruik van betrouwbare en valide risicotaxatie-instrumenten kan een onderzochte immers – afhankelijk van het door de rapporteur gebruikte communicatieformat – als meer of minder risicovol worden ervaren door degene aan wie de uitkomst van de risicotaxatie wordt gecommuniceerd. Wanneer hiervoor niet wordt gecorrigeerd, kan dit leiden tot een onbedoelde en ongewenste ongelijkheid. Dat binnen de huidige studie wel een verschil tussen diverse communicatieformats wordt gevonden bij de vraag naar de kans op recidive, maar niet bij de overige vragen betreffende de risico-inschatting, versterkt in zekere zin dit (ongelijkheids)probleem. Dit maakt een beoordeelde namelijk niet alleen afhankelijk van de gekozen manier van communiceren, maar mogelijk ook van de gehanteerde vraagstelling.
      Dat risicocommunicatie binnen de studie geen invloed had op de besluitvorming, zou voornoemde onbedoelde en ongewenste ongelijkheid wellicht wat nivelleren. De interventies die deelnemers kozen, verschilden niet tussen de verschillende communicatieformats, wat betekent dat er ondanks verschillen in risico-inschatting niet tot andere interventies werd besloten. Vanwege de beperkingen van de huidige studie en het gebrek aan eenduidige bevindingen binnen internationale studies, raden wij echter aan hierover concluderend terughoudend te blijven. Nadrukkelijk is er op dit vlak meer onderzoek gewenst.
      Dat in de studie naar voren komt dat het meest gewaardeerde format de hoogste inschatting geeft van de kans op recidive, terwijl het minst gewaardeerde format juist de laagste risico-inschatting geeft, kan eveneens implicaties hebben voor de praktijk. Hoewel binnen de huidige studie niet specifiek is onderzocht welk format de meest accurate risico-inschatting geeft, blijkt bij de vrije inschatting in percentages dat deelnemers het recidiverisico gemiddeld hoger scoren dan passend bij de casus. Dit wijst op een overschatting van het recidiverisico in algemene zin. Wanneer aangenomen wordt dat communicatie met numerieke informatie, welke immers de laagste risico-inschatting gaf, dichter bij het ‘reële risico’ ligt, zou een advies kunnen zijn juist van dit format gebruik te maken. Te verwachten valt echter dat het loslaten van de meest gewaardeerde vorm van risicocommunicatie (categoriaal met een toegevoegd beschrijvend risicoscenario) ten gunste van communicatie waarbij gebruik wordt gemaakt van numerieke informatie – in deze studie juist minst gewaardeerd – op weerstand zal stuiten bij professionals (zowel ‘zenders’ als ‘ontvangers’). Naast deze weerstand speelt ook het praktische probleem dat alle risicotaxatie-instrumenten een eigen vorm van communicatie hebben en dat, al zou dit gewenst blijken, niet zomaar voor een andere vorm gekozen kan worden. Bij lang niet alle risicotaxatie-instrumenten is er bijvoorbeeld numerieke informatie beschikbaar.
      Hoe om te gaan met de bevinding dat deelnemers bij vrije inschattingen neigen tot een procentuele overschatting van de recidivekans en tot een zeer brede range aan (procentuele) inschattingen, is moeilijk te zeggen. Hetzelfde geldt voor de bevinding dat er bij de vrije oordelen nogal eens wordt afgeweken van de specifiek aangeboden informatie. De huidige studie was niet gericht op het in beeld brengen van factoren die hierin een rol spelen. Op dit moment kan voor de praktijk enkel worden aanbevolen het voornoemde, bijvoorbeeld in opleidingen of in risicotaxatietrainingen, onder de aandacht te brengen van professionals zodat hieromtrent meer bewustzijn ontstaat. Daarnaast wordt aanbevolen meer onderzoek te doen naar onderliggende verklarende mechanismen. Pas wanneer we beter begrijpen wat maakt dat mensen recidiverisico’s in algemene zin overschatten en hun oordeel niet enkelvoudig baseren op de aangeboden informatie, kunnen er strategieën worden bedacht om deze problemen in de praktijk te verminderen.

      4.3 Sterkten en beperkingen

      De huidige studie is voor zover bekend de eerste studie in Nederland waarin is onderzocht wat de invloed is van diverse manieren van risicocommunicatie op zowel het inschatten van recidiverisico’s als op de besluitvorming en waarmee de waardering voor diverse vormen van communicatie is onderzocht. De studie draagt daarmee bij aan het opbouwen van kennis over risicocommunicatie voor de Nederlandse forensische en justitiële praktijk.
      Als beperkingen van het onderzoek kunnen worden genoemd dat het onderzoek is uitgevoerd onder een relatief beperkt aantal deelnemers (N = 100) en dat deelnemers afkomstig waren uit een beroepsgroep die in de praktijk niet de daadwerkelijke ‘ontvangers’ zijn van de risicotaxaties. Bij gebrek aan toegang tot de doelgroep van de rechters zijn deelnemers geworven binnen de doelgroep van pro justitia-rapporteurs. Dit zijn weliswaar professionals met veel ervaring in de uitvoer van risicotaxaties, maar er kan niet zonder meer worden aangenomen dat de resultaten van deze studie generaliseerbaar zijn naar de doelgroep van de rechters of andere besluitvormers. Ook kan de keuze om deelnemers die niet alle controlevragen goed beantwoord hadden in de steekproef te houden als limitatie worden gezien. Hoewel het doel van behoud van voldoende steekproefgrootte voor de analyses hiermee werd gediend, kan niet worden uitgesloten dat deze deelnemers de casusinformatie minder zorgvuldig hadden gelezen en dat dit invloed heeft gehad op de beantwoording van de vragenlijst.

      4.4 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

      Gegeven de beperkingen van deze studie en de nog beperkte wetenschappelijke kennis op het gebied van risicocommunicatie in Nederland, wordt vervolgonderzoek sterk aanbevolen. In het bijzonder zouden volgende onderzoeken zich kunnen richten op andere doelgroepen (met name rechters en andere besluitvormers) en op andere vormen van risicocommunicatie (bijv. formats met specifieke informatie over het risicomanagement of met visuele/grafische ondersteuning van numerieke informatie).
      Verder zou middels kwalitatief onderzoek onderzocht kunnen worden hoe professionals binnen het forensische en justitiële werkveld – met alle onzekerheden en praktische beperkingen die er op dit moment nog zijn – denken tot een optimale afstemming te kunnen komen tussen de ‘zenders’ en de ‘ontvangers’ van de risicotaxatie. Met een goede afstemming wordt immers zowel het belang van de onderzochte als dat van de maatschappij gediend.

    • 5 Conclusie

      Binnen de huidige studie werd in lijn met de internationale literatuur gevonden dat de wijze waarop over de uitkomst van een risicotaxatie wordt gecommuniceerd van invloed is op de inschatting van de kans op recidive. Deze invloed bleek, anders dan verwacht, niet door te werken in het hierop volgende besluit omtrent interventies. Omdat er echter weinig differentiatie was in de gekozen antwoordopties en het onderzoek niet is uitgevoerd in een doelgroep die in de praktijk (mede) op basis van risicotaxaties beslissingen moet nemen, wordt aanbevolen conclusies hieromtrent als tentatief te beschouwen. Ten aanzien van de waardering van de verschillende vormen van risicocommunicatie werd gevonden dat met name de meervoudige formats duidelijk, bruikbaar en bepalend werden gevonden. Dit gold het meest voor het categoriale format waaraan een beschrijvend risicoscenario was toegevoegd. Ten slotte liet de huidige studie zien dat deelnemers, wanneer gevraagd werd naar een vrije inschatting van de kans op recidive in percentages of in een categoriaal oordeel, nogal eens afweken van de informatie die hun was verstrekt. In termen van percentages bleken deelnemers de risico’s behoorlijk te overschatten en werd er een brede range aan inschattingen gevonden, waarbij het verstrekken van numerieke informatie niet leidde tot significant meer nauwkeurige procentuele inschattingen. Het verdient aanbeveling zowel in onderzoek als in de praktijk meer aandacht te hebben voor risicocommunicatie, omdat een foutief begrip of onjuiste interpretatie van de uitkomst van een risicotaxatie negatieve consequenties kan hebben voor de onderzochte persoon en de maatschappij.

    • Literatuur
    • Batastini, A.B., Hoeffner, C.E., Vitacco, M.J., Morgan, R.D., Coaker, L.C., & Lester, M.E. (2018). Does the format of the message affect what is heard? A two-part study on the communication of violence risk assessment data. Journal of Forensic Psychology Research and Practice, 19(1), 44-71. https://doi.org/10.1080/24732850.1538474

    • Batastini, A.B., Vitacco, M.J., Coaker, L.C., & Lester, M.E. (2019). Communicating violence risk during testimony: Do different formats lead to different perceptions among jurors?. Psychology, Public Policy, and Law, 25(2), 92. https://doi.org/10.1037/law0000196

    • Burghart, M., Ruiter, C. de, Hynes, S.E., Krishnan, N., Levtova, Y., & Uyar, A. (2022). The Structured Assessment of Protective Factors for violence risk (SAPROF): A meta-analysis of its predictive and incremental validity. Psychological assessment. https://doi.org/10.1037/pas0001184.supp

    • Dolores, J.C., & Redding, R.E. (2009). The effects of different forms of risk communication on judicial decision making. International Journal of Forensic Mental Health, 8(2), 142-146. https://doi.org/10.1080/14999010903199407

    • Douglas, K.S., Hart, S.D., Webster, C.D., & Belfrage, H. (2013). HCR-20V3: Assessing risk of violence – User guide. Mental Health, Law, and Policy Institute, Simon Fraser University.

    • Douglas, K.S., & Otto, R.K. (Eds.). (2020). Handbook of violence risk assessment (tweede ed.). Routledge.

    • Evans, S.A., & Salekin, K.L. (2014). Involuntary civil commitment: Communicating with the court regarding “danger to other”. Law and Human Behavior, 38(4), 325. https://doi.org/10.1037/lhb0000068

    • Heilbrun, K., Newsham, R., & Pietruszka, V. (2016). Risk communication: An international update. American Psychology-Law Society series. International perspectives on violence risk assessment, 150-165. https://doi.org/10.1093/acprof:oso/9780199386291.003.0009

    • Heilbrun, K., Philipson, J., Berman, L., & Warren, J. (1999). Risk communication: Clinicians’ reported approaches and perceived values. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law Online, 27(3), 397-406.

    • Hilton, N., Carter, A.M., Harris, G.T., & Sharpe, A.J. (2008). Does using nonnumerical terms to describe risk aid violence risk communication? Clinician agreement and decision making. Journal of Interpersonal Violence, 23(2), 171-188. https://doi.org/10.1177/0886260507309337

    • Ignelzi, J., Stinson, B., Raia, J., Osinowo, T., Ostrowski, L., & Schwirian, J. (2007). Best practices: Utilizing risk-of-violence findings for continuity of care. Psychiatric services, 58(4), 452-454. https://doi.org/10.1176/ps.2007.58.4.452

    • Krauss, D.A., Cook, G.I., & Klapatch, L. (2018). Risk assessment communication difficulties: An empirical examination of the effects of categorical versus probabilistic risk communication in sexually violent predator decisions. Behavioral Sciences & the Law, 36(5), 532-553. https://doi.org/10/1002/bsl.2379

    • Kwartner, P.P., Lyons, P.M., & Boccaccini, M.T. (2006). Judges’ risk communication preferences in risk for future violence cases. International Journal of Forensic Mental Health, 5(2), 185-194. https://doi.org/10.1080/14999013.2006.10471242

    • Lipkus, I.M., Samsa, G., & Rimer, B.K. (2001). General performance on a numeracy scale among highly educated samples. Medical decision making, 21(1), 37-44. https://doi.org/10.1177/0272989X0102100105

    • Mills, J.F., & Kroner, D.G. (2006). The effect of base-rate information on the perception of risk for reoffense. American Journal of Forensic Psychology, 24(3), 45-56.

    • Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. (2017). Gewogen risico. https://www.nationaal rapporteur.nl

    • Ramesh, T., Igoumenou, A., Montes, M.V., & Fazel, S. (2018). Use of risk assessment instruments to predict violence in forensic psychiatric hospitals: a systematic review and meta-analysis. European psychiatry, 52, 47-53. https://doi.org/10.1016/j.eurpsy.2018.02.007

    • Scurich, N. (2018). The case against categorical risk estimates. Behavioral sciences & the Law, 36(5), 554-564. https://doi.org/10.1002/bsl.2382

    • Singh, J.P., Desmarais, S.L., Hurducas, C., Arbach-Lucioni, K., Condemarin, C., Dean, K., Doyle, M., Folino, J., Godoy, V., Grann, M., Ho, R., Large, M., Nielsen, L.H., Pham, T., Rebocho, R.M., Reeves, K., Rettenberger, M., Ruiter, C. de, & Otto, R.K. (2014). International perspectives on the practical application of violence risk assessment: A global survey of 44 countries. International Journal of Forensic Mental Health, 13(3), 193-206. https://doi.org/10.1080/14999013.2014.922141

    • Singh, J.P., Grann, M., & Fazel, S. (2011). A comparative study of violence risk assessment tools: A systematic review and metaregression analysis of 68 studies involving 25,980 participants. Clinical psychology review, 31(3), 499-513. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2010.11.009

    • Varela, J.G., Boccaccini, M.T., Cuervo, V.A., Murrie, D.C., & Clark, J.W. (2014). Same score, different message: Perceptions of offender risk depend on Static-99R risk communication format. Law and Human Behavior, 38(5), 418. https://doi.org/10.1037/lhb0000073

    • Viljoen, J.L., McLachlan, K., & Vincent, G.M. (2010). Assessing violence risk and psychopathy in juvenile and adult offenders: A survey of clinical practices. Assessment, 17(3), 377-395. https://doi.org/10.1177/1073191109359587

    • Vogel, V. de, Bosker, J., & Broek, E. van den (2019a). Helder communiceren over recidiverisico’s. Proces, 98(6), 421-433. https://doi.org/10.5553/PROCES/016500762019098006005

    • Vogel, V. de, Vries Robbé, M. de, & Broek, E. van den (2019b). Risicotaxatie in de forensische psychiatrie: Fundamenten en praktijk. In K. Goethals, G. Meynen & A. Popma (Red.), Leerboek forensische psychiatrie (pp. 501-524). De Tijdstroom/Boom.

    • Vogel, V. de, Uzieblo, K., & Broek, E. van den (2022). Is er ruis op de lijn? Het belang van heldere risicocommunicatie. Sancties, 42(3), 152-162.

    Noten

    • 1 Douglas & Otto (2020); De Vogel et al. (2019b).

    • 2 Burghart et al. (2022); Ramesh et al. (2018); Singh et al. (2011).

    • 3 Batastini et al. (2019); De Vogel et al. (2019a).

    • 4 De Vogel et al. (2022).

    • 5 Heilbrun et al. (1999); Ignelzi et al. (2007).

    • 6 De Vogel et al. (2019a).

    • 7 Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017).

    • 8 Heilbrun et al. (2016).

    • 9 Douglas et al. (2013).

    • 10 Batastini et al. (2018); Batastini et al. (2019); Varela et al. (2014).

    • 11 Dolores & Redding (2009).

    • 12 Varela et al. (2014).

    • 13 Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017); Singh et al. (2014); Viljoen et al. (2010).

    • 14 Evans & Salekin (2014); Kwartner et al. (2006).

    • 15 Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017); Scurich (2018).

    • 16 Hilton et al. (2008); Mills & Kroner (2006).

    • 17 Lipkus et al. (2001).

    • 18 Batastini et al. (2019); Krauss et al. (2018).

    • 19 Format 1: categoriale communicatie; Format 2: numerieke communicatie; Format 3: gecombineerde communicatie (categoriaal + numeriek); Format 4: categoriaal + risicoscenario.

    • 20 Batastini et al. (2018); Batastini et al. (2019); Varela et al. (2014).

    • 21 Dolores & Redding (2009).

    • 22 Batastini et al. (2019).

    • 23 Dolores & Redding (2009); Varela et al. (2014).


Print dit artikel