Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Arjan Blokland, André van der Laan, Stefaan Pleysier e.a. . (2019). 60 jaar TvC. Tijdschrift voor Criminologie (61) 4, 317-327.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Inleiding

      In het gouden themanummer (Nijboer e.a., 2009) werd het 50-jarig bestaan van het Tijdschrift voor Criminologie (TvC) aangegrepen om – net als een decennium eerder (Rovers, 1999) – terug te blikken op de ontwikkeling van de Nederlandstalige criminologie. In het onderhavige themanummer ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van TvC willen we als redactie – in ieder geval eenmalig – breken met deze traditie. Geïnspireerd door de toekomstverkenning Met het oog op de toekomst uit 2001 (Bruinsma e.a., 2001) richten we de blik vooral op de (nabije) toekomst van de criminologie in Nederland en België. Voordat we nader toelichten op welke manieren het verkennen en voorspellen van de toekomst van de Nederlandstalige criminologie in dit jubileumnummer vorm en inhoud krijgt, werpen we eerst een korte blik op enkele criminologisch relevante toekomstverkenningen en -voorspellingen.

    • Met het oog op de toekomst: toen en nu

      Rond de eeuwwisseling vroeg de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) de commissie Criminaliteit – bestaande uit hoogleraren Bruinsma, Van de Bunt en Haen Marshall – om het uitbrengen van een ‘verkenning criminaliteit’. Het doel van deze toekomstverkenning was het beoordelen van de toenmalige kennisinfrastructuur op het gebied van de wetenschappelijke bestudering van de criminaliteitsproblematiek in het licht van toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de misdaad, de misdaadbestrijding en de onderlinge wisselwerking (Bruinsma e.a. 2001, 10). De verkenningscommissie organiseerde drie expertmeetings met Nederlandse deskundigen op het gebied van technologie, economie en internationalisering, waarbij de deskundigen werd gevraagd om de consequenties te doordenken van de ontwikkelingen die binnen hun vakgebieden vielen waar te nemen. Deze werkwijze vormde het fundament van wat Bruinsma en collega’s (2001, 10) omschrijven als een educated speculation over de manier waarop de toekomst van de criminaliteit en criminaliteitsbestrijding zich zou gaan ontwikkelen.
      Zonder uitvoerig terug te blikken, kunnen we met de kennis van nu constateren dat een aantal educated speculations uit 2001 inmiddels ingebed is in de wetenschappelijke bestudering van criminaliteit in Nederland. Dit geldt bijvoorbeeld voor de voortschrijdende invloed van technologische ontwikkelingen en de mondialisering (Bruinsma e.a. 2001, 21-31), maar ook voor de gesignaleerde ontwikkeling dat criminaliteitsbestrijding niet langer tot het exclusieve domein van de overheid behoort (Bruinsma e.a. 2001, 15-20). Daarnaast wordt in de toekomstverkenning gewezen op het belang van een bestuurlijke aanpak van criminaliteit en roepen de leden van de verkenningscommissie op tot meer wetenschappelijk onderzoek naar criminele carrières, organisatiecriminaliteit en georganiseerde criminaliteit (Bruinsma e.a. 2001, 70-71).
      Anno 2019 is het verkennen en voorspellen van de toekomst binnen veel organisaties en overheidsdiensten onderdeel van de beleidsvorming, op basis van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden (Van der Vecht & Scheepmakers, 2019, 5). In een recent themanummer van Justitiële verkenningen (2019/4) passeren diverse toekomstverkenningen de revue die een raakvlak hebben met justitie en veiligheid, en daarmee ook interessant zijn voor de toekomst van de criminologie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van futuristische termen als superforecasting (Joseph e.a., 2019) en ogenschijnlijk complexe methoden, zoals het gebruik van systeemmodelleren in het justitie- en veiligheidsdomein (Pruyt, 2019) en voorspellingen met bigdatamodellen (Van den Braak & Choenni, 2019). Er worden bovendien verschillende vormen van foresight onderscheiden, waaronder ‘scenario-denken, visieontwikkeling op lange termijn, forecasting en futurising’ (Wiegman, 2019, 67). Volgens Wiegman (2019, 68) vertegenwoordigt trend watching het onderdeel dat zo dicht mogelijk bij de meer alledaagse veranderingen blijft. Of zoals hij beschrijft: ‘[W]at zien we vandaag veranderen en wat betekent dat voor morgen?’ (p. 67). In dit jubileumnummer past Vander Beken de methode van het scenario-denken op ludieke wijze toe op de toekomst van de Vlaamse en Nederlandse criminologiebeoefening in 2040. Hoewel hij dat vooral bedoelt om – zoals hij het noemt – een verjaardagswens te uiten, wordt hiermee een methode geïllustreerd die vooralsnog in de Nederlandse criminologie nauwelijks wordt gebruikt.
      De blik op de toekomst die in het onderhavige jubileumnummer centraal staat, laat zich het best typeren als het criminologisch trendwatchen. We hebben een aantal recent benoemde hoogleraren criminologie uitgenodigd om als criminologische trendwatchers en vanuit hun eigen expertise, iets te zeggen over de (nabije) toekomst van de discipline en hun rol daarin. Voordat we de auteurs en de thema’s van hun bijdrages toelichten, doen wij als redactie een aantal educated speculations. We besteden hierbij aandacht aan enkele naar ons idee inhoudelijke centrale thema’s voor het criminologisch onderzoek, we schetsen welke ontwikkelingen we verwachten in de theorievorming en onderzoeksmethoden en gaan, tot slot, in op de toekomst van TvC zelf.

    • Inhoudelijke thema’s

      Het eerste thema dat we in dit jubileumnummer aan de orde willen stellen, is de inhoudelijke focus van de criminologie. Hoewel het niet mogelijk is om hier een totaaloverzicht te geven van de onderwerpen waarmee de criminologie zich bezighoudt, stipt de redactie toch graag een aantal thema’s aan. De samenleving is op crimineel gebied snel aan het veranderen. Waar vanaf de jaren zestig de toename van veelvoorkomende criminaliteit de centrale focus vormde (Wittebrood & Nieuwbeerta, 2006), is de afgelopen tien jaar sprake van een spectaculaire afname van dit type misdaad, zo kunnen we zowel uit de geregistreerde criminaliteit als uit slachtofferenquêtes afleiden (De Waard, 2017). Die daling is niet alleen zichtbaar in Nederland, maar in vrijwel alle westerse geïndustrialiseerde landen. Sinds 2006 liep bijvoorbeeld de geregistreerde jeugdcriminaliteit met 40 procent terug in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Canada; in Nieuw-Zeeland was het 60 procent en in de Verenigde Staten zelfs 75 procent (De Waard, 2017). Deze afname werkt vanzelfsprekend ook door op het aantal daders in de volwassen leeftijd, alsmede op het aantal mensen dat slachtoffer wordt van veelvoorkomende criminaliteit. Hoewel er sprake lijkt te zijn van een algemene trend, blijft de daling bij sommige groepen en in sommige buurten achter bij de landelijke ontwikkelingen. Zo blijken niet alleen in Nederland recente recidivecijfers onder jeugdigen toe te nemen (Weijters e.a., 2019), ook in Denemarken daalt de recidive onder jeugdige verdachten recentelijk niet verder (Andersen e.a., 2016). Op buurtniveau zijn er specifieke gebieden te herkennen waar sprake is van een slechts beperkte daling in de (jeugd)criminaliteit (Sleutjes & Beerthuizen, 2018).
      Tevens is het onduidelijk of de daling zich beperkt tot traditionele vormen van criminaliteit, terwijl er mogelijk andere vormen van misdaad voor in de plaats zijn gekomen. Te denken valt aan cybercrime, een vorm van criminaliteit die zich in de laatste decennia sterk heeft ontwikkeld. Sommigen menen dat er vooral sprake is van een verschuiving van de criminaliteit van de offline naar de online wereld. Zo signaleert Levi (2017) internationaal een aanzienlijke stijging in het aantal online fraudes waarmee burgers te maken hebben. In 2018 meldde 8,5 procent van de internetgebruikers in Nederland van 12 jaar of ouder slachtoffer te zijn geweest van digitale criminaliteit (CBS, 2019). De vraag is echter of dit correspondeert met eenzelfde toename van het aantal daders. Bij sommige vormen van computercriminaliteit, zoals het sturen van phishingmails, vergt het maar een enkele dader om potentieel veel slachtoffers te kunnen maken.
      Het verklaren van de daling van de traditionele veel voorkomende criminaliteit, het (mogelijk) achterblijven van deze daling bij bepaalde bevolkingsgroepen en in specifieke buurten en het bestuderen van een mogelijke verschuiving naar of het opkomen van nieuwere vormen van criminaliteit, zijn daarmee thema’s die de aandacht hebben en die zullen ze in de voorzienbare toekomst ongetwijfeld behouden.

      Daarnaast blijven de drugscriminaliteit en de ondermijnende effecten daarvan op de samenleving van groot belang, zeker gezien de rol die Nederland daarin speelt. Tot in de jaren negentig was in de grote steden sprake van forse problematiek van heroïneverslaving en de bijbehorende verwervingscriminaliteit. Intussen hebben de meeste verslaafden, voor zover ze nog leven, de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en is nieuwe aanwas beperkt gebleven. Een nieuwe opiatencrisis, zoals in de Verenigde Staten, is in Nederland tot op heden gelukkig uitgebleven. Hoewel het gebruik van allerlei soorten roesmiddelen inmiddels onder veel (oudere) jongeren gemeengoed lijkt te zijn geworden, gaat dit over het algemeen niet ten koste van hun maatschappelijk functioneren. Recentelijk muntte de korpschef van de Nationale politie, Erik Akerboom, er de term ‘yogasnuivers’ voor. De zorgen zijn in de loop der tijd dan ook steeds meer verschoven van de gebruikers naar de productie van en de groothandel in verdovende middelen. Al sinds de jaren negentig staat ons land onder zware internationale druk vanwege de rol die het speelt als ‘drugssupermarkt’, waar dealers uit een groot deel van Noordwest-Europa hun inkopen komen doen (Colman, 2018). De open grenzen hebben er onmiskenbaar voor gezorgd dat het eenvoudiger is geworden om, althans op het Europese continent, vanuit ons land een fijnmazig distributiesysteem op te zetten (Spapens, 2008). Merkwaardig genoeg blijft hoe de roesmiddelen Nederland verlaten een witte vlek. De drugshandel lijkt intussen voor sommigen een normaal (bij)verdienmodel te zijn geworden (bijv. Tops & Tromp, 2019). Dit jaar werden een bekende actrice en een atleet in België respectievelijk Hongarije aangehouden voor het verkopen van verdovende middelen op muziekfestivals. Hoogst opmerkelijk was de naïviteit van de dealers, die geen benul leken te hebben van de risico’s die ze namen, in Hongarije zelfs op een levenslange gevangenisstraf. Het is een interessante vraag of de normalisering van het gebruik en de handel in Nederland hiermee te maken heeft. De thema’s die aandacht moeten krijgen, zowel nu als in de nabije toekomst, zijn hoe de geproduceerde en geïmporteerde drugs Nederland weer verlaten, over welke volumes we spreken, en welke oorzaken en gevolgen er zijn voor de handel in verdovende middelen. Verder heeft de drugshandel, zowel die van de softdrugs als die van de harddrugs, een ontwrichtend effect op de samenleving, in beleidstermen ‘ondermijning’ genoemd. De vetes en daaropvolgende afrekeningen gerelateerd aan de drugshandel beperken zich niet tot de onderwereld zelf. Ze dringen zich hard op aan de bovenwereld. Onschuldige slachtoffers lijken als collateral damage bij een afrekening betrokken te raken, advocaten worden bedreigd of in het ergste geval vermoord. En ook lokale bestuurders als burgemeesters en wethouders die in hun gemeente deze problematiek willen aanpakken, krijgen te maken met intimidatie (Winter & Woestenburg, 2017). De aanpak van ondermijnende criminaliteit staat de laatste jaren dan ook bovenaan de politieke en bestuurlijke agenda’s. Om die aanpak te versterken heeft het kabinet extra financiële middelen ter beschikking gesteld (de zogenoemde ‘Ondermijningsgelden’), is nieuwe wet- en regelgeving in de maak (‘Ondermijningswetgeving’) om de slagkracht van actoren in de praktijk te vergroten en wordt sterk ingezet op de samenwerking tussen allerlei publieke en private actoren die een rol kunnen spelen bij het bestrijden van ondermijnende criminaliteit.1xKamerbrief d.d. 16 november 2018 over de versterking aanpak ondermijning: actuele stand van zaken, www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ondermijning/documenten/kamerstukken/2018/11/16/brief-tweede-kamer-versterking-aanpak-ondermijning-actuele-stand-van-zaken. Bovendien zien we dat in deze aanpak de luiken ook steeds meer worden opengezet naar de samenleving en wetenschappers actiever worden betrokken bij de ontwikkeling en evaluatie van nieuwe instrumenten en interventies. Zo wordt er bij de inrichting van het nieuw te vormen Multidisciplinair Interventie Team, dat zich bezig moet gaan houden met het verstoren, opsporen en ontmantelen van criminele netwerken, expliciet een beroep gedaan op criminologen voor de ‘ontwikkeling, toetsing en evaluatie van de te ontwikkelen methoden’.2xKamerbrief d.d. 18 oktober 2019 over de aanpak ondermijnende criminaliteit, www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ondermijning/documenten/kamerstukken/2019/10/18/tk-contouren-breed-offensief-tegen-georganiseerde-ondermijnende-criminaliteit. Deze ontwikkelingen bieden criminologen van nu en in de toekomst derhalve volop mogelijkheden om onderzoek te doen naar het fenomeen ondermijnende criminaliteit en de gevolgen ervan, naar de werking van maatregelen en interventies in de praktijk en naar de samenwerking tussen verschillende actoren.

      De redactie van TvC werpt graag ook de vraag op of we in Nederland voldoende bezig zijn met de grote mondiale vraagstukken, zoals klimaatverandering, migratie, uitbuiting van mensen, flora en fauna en natuurlijke hulpbronnen, de kloof tussen arm en rijk en andere gevolgen van ruim veertig jaar neoliberalisme, zoals afnemende zekerheden op het terrein van werk en woning. In haar kroniek in dit themanummer stelt Van der Woude de vraag welke bijdrage er nu eigenlijk vanuit de criminologie wordt geleverd aan het debat over veiligheid en migratie, een onderwerp dat een belangrijk punt van zorg vormt voor politiek en maatschappij.

    • Theorieontwikkeling

      Een kerndoelstelling van elke sociaalwetenschappelijke discipline is theorieontwikkeling. Wat daaronder moet worden verstaan, is echter niet exact gedefinieerd, maar mede afhankelijk van hoe er tegen het begrip ‘theorie’ wordt aangekeken. We zullen hier dat debat niet herhalen, maar verwijzen naar themanummers over theoretische vernieuwing in dit tijdschrift (De Haan, 1998; Kleemans e.a., 2007), en recentelijk in het Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit (Van Swaaningen & Schuilenburg, 2018).
      In het themanummer rond theorieontwikkeling uit 2007 werd geconstateerd dat de Nederlandse criminologie traditioneel eerst en vooral empirisch gericht is. Er wordt op allerlei vlakken informatie verzameld over criminele fenomenen, maar toetsing of ontwikkeling van theorieën staat wat minder op de voorgrond. Bijdragen aan theorieontwikkeling zijn vooral in proefschriften te vinden, zo merkten Kleemans en collega’s (2007) op. Dat is op zichzelf ook niet zo vreemd, omdat een theoretisch perspectief voor een proefschrift toch wel een basisvereiste is. De empirische focus van de Nederlandse criminologie heeft mede te maken met het feit dat veel onderzoek voortvloeit uit concrete beleidsvragen van overheidsinstanties of de Europese Unie, ook omdat daar financiering voor beschikbaar is. Meestal gaat het dan om een variant op de vraag naar ‘aard en omvang’. Daaraan is niets verkeerd: het levert vaak nieuwe kennis op. Die laat zich bovendien vrij gemakkelijk in internationale publicaties vertalen, wat de prominente positie van Nederlandse criminologen in veel subdisciplines mede verklaart. Daarnaast zijn ook de universiteiten steeds meer gespitst op valorisatie en maatschappelijke impact, terwijl de kans op een toegewezen subsidie van NWO voor meer fundamenteel onderzoek, bij de alfa- en gammastudies steeds kleiner lijkt te worden. Niet verbazingwekkend dus, dat de tijd voor theoretische reflectie op het eigen empirische werk en dat van anderen veelal ontbreekt.
      De vraag kan ook worden opgeworpen of de ambitie om een nieuwe ‘grote’ theorie te helpen ontwikkelen niet moet worden verlaten. In de sociale wetenschappen lijkt het model waarin de oude theorie wordt vervangen door een nieuwe en betere, immers sowieso niet op te gaan. De recente ‘nieuwe’ criminologische theorieën komen toch vooral neer op het combineren van elementen uit bestaande inzichten, maar bieden geen radicaal nieuwe perspectieven. In plaats daarvan is meer sprake van naast elkaar bestaande theorieën die soms enige tijd in de vergetelheid kunnen raken en dan weer, in een moderner jasje, populairder worden. Een goed voorbeeld is de biosociale criminologie, die na de Tweede Wereldoorlog zo besmet was geworden dat niemand zich er nog aan waagde, maar inmiddels zijn genen, IQ en etniciteit weer aanvaardbare onderzoeksthema’s (Van Swaaningen & Schuilenburg, 2018). Wat zijn dan, in dat licht, factoren die daarbij een rol spelen? Navolgend stippen we er enkele aan.
      Om te beginnen zijn ontwikkelingen in andere wetenschappelijke disciplines van groot belang voor de criminologie. De criminologie ‘leent’ theoretische ideeën immers vaak van andere disciplines. Theoretische vernieuwing is dan ook niet los te zien van wat elders wordt ontwikkeld. Criminologen kijken momenteel bijvoorbeeld met veel belangstelling naar de cognitieve, gedrags- en neurowetenschappen, alsmede naar technische studies (zie ook Maesschalck, dit nummer). Het hoeft overigens niet per se te gaan om ‘nieuwe’ inzichten uit andere wetenschapsdisciplines, evengoed kunnen oudere theorieën (wederom) de belangstelling van criminologen opwekken. Een voorbeeld is de treadmill of production-theorie, die oorspronkelijk door de socioloog Allan Schnaiberg werd opgesteld in 1980, en die een aantal jaren geleden door ‘groene’ criminologen weer werd opgepikt.
      Ten tweede spelen externe maatschappelijke of technologische vernieuwingen een belangrijke rol. Veel bestaande criminologische theorieën vinden hun oorsprong in de grootschalige veranderingen die zich in de periode van de industriële revolutie voordeden. Daarbij ging het om de zeer snelle urbanisatie en het ontstaan van een machteloze arbeidersklasse tegenover het ongebreidelde kapitalisme van de ‘robber barons’, met alle sociale ellende die er het gevolg van was. Een tweede belangrijke golf in de theorievorming had te maken met het opkomen van de tegencultuur in de jaren vijftig en zestig, waarin de sociale reacties op deviantie centraal kwamen te staan (Van Swaaningen & Schuilenburg, 2018). De vraag doet zich voor of de huidige ontwikkelingen in informatie- en communicatietechnologie niet wederom dusdanig fundamenteel zijn dat een serieuze update van de sociaalwetenschappelijke theorievorming gewenst is (zie ook Weerman, dit nummer). Wanneer we steeds grotere hoeveelheden data kunnen verzamelen en analyseren, betekent dit ook dat de vraagstukken verschuiven naar hoe die gegevens moeten worden gebruikt en geïnterpreteerd. Een voorbeeld is criminele netwerkanalyse. Tot voor kort kon de voorhanden zijnde software, althans voor zover die voor sociale wetenschappers betaalbaar of gratis beschikbaar was, slechts een beperkt aantal actoren en relaties behappen. Nu die beperkingen zijn weggevallen en de ‘spinnenwebben’ steeds indrukwekkender worden, wordt de relevante vraag welke criminologisch relevante informatie we eruit willen afleiden.
      Een majeure recente ontwikkeling in het licht van digitalisering is de opkomst van ‘Big Tech’, waarbij bedrijven als Google, Facebook, Amazon en Airbnb de moderne ‘rovers’ zijn, met als het uit te buiten ‘product’ niet langer arbeidskracht, maar persoonsgegevens in ruil voor handige diensten en gadgets. De gevolgen van dergelijke ontwikkelingen voor de criminologische theorievorming zijn tot op heden nog onderbelicht gebleven, terwijl ze onmiskenbaar nieuwe gevaren van sociale uitsluiting, maatschappelijk wantrouwen en ongelijkheid met zich brengen. Om nog maar te zwijgen van de risico’s van fake nieuws en veronderstelde samenzweringen waaraan een platform wordt geboden, en die al diverse keren terroristische aanslagen inspireerden.
      Een derde factor die van groot belang kan zijn voor de criminologische theorieontwikkeling is emancipatie. De opkomst van de feministische criminologie in de jaren zeventig is er een voorbeeld van. Een recente interessante emancipatoire ontwikkeling is die van de criminologie van de Global South, waartoe ruwweg alle landen worden gerekend die zich buiten Europa of Noord-Amerika bevinden. Vanuit deze stroming wordt er terecht op gewezen dat alle ‘grote’ criminologische theorieën hun oorsprong hebben in West-Europa en de Verenigde Staten, wat de vraag oproept of ze in andere culturele en historisch gegroeide omstandigheden ook toepasbaar zijn. Zo focust de noordelijke mainstreamcriminologie zich vooral op urbane criminaliteit, terwijl het in de Global South vaker gaat om problemen die te maken hebben met uitbuiting van mensen, van wildlife en van natuurlijke hulpbronnen. Problemen die zich in belangrijke mate vaker op het platteland voordoen. Een interessante observatie is ook dat waar in het ‘noorden’ vooral jonge mannen het slachtoffer worden, dat in de Global South vooral de vrouwen zijn. Hoewel we uiteraard de vraag kunnen opwerpen of er in de huidige geglobaliseerde wereld nog wel zoiets als een Global South bestaat, die zo fundamenteel afwijkt dat (ook) bestaande criminologische inzichten op losse schroeven moeten worden gezet, is het zeker een debat dat theorieontwikkeling kan stimuleren en is het zaak dat ook de ‘noorderlingen’, zoals wij, daaraan deelnemen.

    • Methodeontwikkeling

      Gezien de massale technologische ontwikkelingen die zich in het afgelopen decennium hebben voorgedaan, is het niet vreemd dat criminologen zich ook zijn gaan buigen over hoe die technologieën kunnen worden ingezet voor het doen van onderzoek. Zo wijst Van Gelder (dit nummer) op de mogelijkheden die smartphones bieden om gegevens te verzamelen, ook in de vorm van beelden en geluid. Dit roept vanzelfsprekend nieuwe (ethische) dilemma’s op rondom dataverzameling. ‘Big data’ kunnen een belangrijke informatiebron zijn, waarbij klassiek surveyonderzoek lijkt af te steken als een roestige driewieler naast het nieuwste model elektrische auto. Tegelijkertijd roept deze ontwikkeling niet alleen vragen op over de validiteit en betrouwbaarheid van de resultaten, maar ook over de theoretische betekenis van deze vooral op empirie gestoelde nieuwe vormen van onderzoek.
      Ten tweede biedt moderne technologie steeds meer mogelijkheden om de werkelijkheid te simuleren. De gamingmarkt is qua omvang de muziek- en filmwereld voorbijgestoken en in de ontwikkeling van games speelt Nederland een belangrijke rol. Games en andere vormen van virtual reality bieden mogelijkheden om te experimenteren en mogelijk minder aan externe validiteit in te leveren dan voorheen. Deze methoden zijn bovendien bruikbaar voor realistische interventies en training. Ook leidt vooruitgang in statistische kennis tot uitgebreidere analysemogelijkheden. Zo zijn statistische methoden om rekening te houden met mogelijke selectiviteit van een steekproef door non-respons of drop-out, iets waar veel criminologische onderzoekers mee te maken krijgen, steeds toegankelijker, zodat relaties realistischer geschat kunnen worden. Hoewel technologische ontwikkelingen zich lastig laten voorspellen, valt te verwachten dat de mogelijkheden die ze bieden ook steeds meer hun weg zullen vinden in criminologisch onderzoek.
      Een belangrijke vraag is in hoeverre de moderne technologieën bruikbaar kunnen zijn in het voorspellen van het gedrag van mensen, waaronder dat van justitiabelen. In haar bijdrage in dit nummer constateert Harte dat de voorspellende waarde van de huidige risicotaxatie-instrumenten voor recidive weliswaar sterk is verbeterd ten opzichte van actuariële inschattingen door professionals. Desondanks blijft er nog veel te wensen over. Van Gelder ziet in zijn bijdrage volop kansen om met moderne technologieën het criminele gedrag beter te kunnen meten.

    • De rol van het Tijdschrift voor Criminologie

      Ook in de rol van TvC is een ontwikkeling te zien. Wie een min of meer willekeurige greep doet in afleveringen van TvC uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, ziet dat Nederlandse criminologen, vaak de toenmalige kopstukken, het tijdschrift regelmatig als podium gebruikten om onderling het debat aan te gaan. Daarbij ging het er zeker niet zachtzinnig aan toe, ofschoon verwoord in eloquente termen. De toenmalige hoogleraren schrokken er ook niet voor terug om elkaar op het vlak van ideeëngoed in verschillende kampen te framen en vervolgens een al dan niet gespeelde animositeit te ontwikkelen. Deze wijze van het verdedigen van meningen zien we bij de huidige generatie professoren nauwelijks terug. De diversificatie van het criminologische onderzoeksterrein is daar ongetwijfeld mede debet aan. Tot en met de jaren negentig van de vorige eeuw waren de criminologen met elkaar in discussie over de, veelal door theoretici vanuit andere landen, aangedragen verklaringen voor grotendeels dezelfde vormen van misdaad. Thans heeft iedereen in belangrijke mate zijn of haar eigen specialisme en bestaat er een toch tenminste ongeschreven regel om elkaar daarbij niet voor de voeten te lopen. Als iemand een specifiek thema heeft geadopteerd, blijven de anderen daar in principe vanaf, of men zoekt een vorm van samenwerking.

      In zijn bijdrage aan dit themanummer presenteert Blokland een kwantitatieve analyse van het tijdschrift in de eerste twee decennia van de 21e eeuw. Hij laat zien dat er in die periode maar liefst 766 unieke bijdragen zijn verschenen, (mee)geschreven door 598 unieke auteurs. Dat aantal artikelen – veelal gebaseerd op origineel, empirisch onderzoek – is zonder meer indrukwekkend. Wel signaleert de redactie in de afgelopen jaren een terugloop in de kopij. Sommige varianummers kunnen maar met moeite ‘gevuld’ worden met alleen artikelen. Dit is ongetwijfeld een ongewenst neveneffect van de internationalisering van de Nederlandstalige criminologie en de druk op onderzoekers om vooral in Engelstalige tijdschriften te publiceren. Die internationale focus van de in Nederland en België werkzame criminologen kan absoluut als positief voor ons vakgebied worden gezien, maar er is ook een keerzijde. TvC richt zich echter niet alleen op de wetenschappelijke gemeenschap. De leden daarvan blijven ook zonder het tijdschrift, via congressen, internationale samenwerkingsverbanden en socialmediaplatforms, wel op de hoogte van de majeure ontwikkelingen in hun vakgebied. Dat geldt echter minder voor de ‘professionals in de criminologie’, onder wie degenen die actief zijn met het formuleren van het veiligheidsbeleid en in de justitiële en politionele beroepspraktijk. Ook zij behoren van oudsher tot het lezerspubliek van TvC en vinden niet, of in ieder geval minder snel, hun weg naar internationale tijdschriften waarin verslag wordt gedaan van Nederlands en Belgisch onderzoek. Om die reden willen we de ruimte in deze bijdrage gebruiken voor een meer algemene call for papers. Hoewel TvC voornamelijk origineel empirisch onderzoek opneemt, betekent dit niet automatisch dat onderzoek dat eerder is gepubliceerd in een internationaal tijdschrift, niet meer in TvC kan worden geplaatst. De redactie denkt graag met auteurs mee op welke manier dat wel kan en nodigt collega-onderzoekers dan ook van harte uit om hun werk toch vooral ook aan TvC te blijven aanbieden en het zo voor een breder publiek toegankelijk te maken. Dat kan ook een positief effect hebben op de kansen op onderzoeksfinanciering vanuit de derde geldstroom.

      Behalve digitaal verschijnt TvC nog steeds op papier. Dat is in de huidige tijd misschien verrassend, zoals ook van Vander Beken opmerkt in zijn bijdrage in dit jubileumnummer. Er is echter wel duidelijk sprake van een verschuiving: we zien als redactie dat TvC steeds meer online wordt gelezen en zien een toename in het aantal downloads van afzonderlijke artikelen. Werd TvC in 2015 9.956 maal geraadpleegd via de website bjutijdschriften.nl, in 2017 was dat bijna verdubbeld naar 18.040 keer.3xTijdschrift voor Criminologie, Resultaten en statistieken, 10 september 2019, persoonlijke correspondentie. Het tijdschrift blijft daarmee, zoals Blokland opmerkt, de onbetwiste nummer 1 en een belangrijke graadmeter van de stand van zaken in de Nederlandstalige criminologie.

    • Tot besluit

      Zoals aan het begin al werd opgemerkt, biedt dit 60-jarig jubileumnummer vooral een kijkje in de toekomst van de criminologie. Voor het themanummer zijn zes recent benoemde hoogleraren bereid gevonden om hun visie te geven op de criminologische wetenschapsbeoefening in de komende jaren. Dit heeft een mooi tableau aan onderwerpen opgeleverd, variërend van het belang van nieuwe technologieën, zowel voor empirisch als theoretisch criminologisch onderzoek (Van Gelder, Weerman, Maesschalck), en het gebruik van bestaande methoden in de criminologische context (Vander Beken) tot aan het steeds breder wordende bestraffingsveld in relatie tot de toenemende voorspelbaarheid van menselijk gedrag (Boone) en de rol van de psychiatrie in de criminologie (Harte). Sommige contribuanten hebben een houdbaarheidsdatum gegeven aan hun visie van 40 à 60 jaar na nu, anderen hebben zich daar niet aan gewaagd.
      Wat betekent dit alles nu voor onze educated speculation over de toekomst van TvC? Laten we als redactie ambitieus zijn. TvC bestaat immers niet voor niets al zestig jaar. Zoals de bijdragen in dit themanummer laten zien, bieden de ontwikkelingen in samenleving, techniek en criminaliteitsbeleid voor zeker nog eens zestig jaar voldoende stof voor criminologisch onderzoek en discussie. Juist omdat die ontwikkelingen in toenemende mate met en door de samenleving en in samenwerking tussen beleid, wetenschap en samenleving tot stand komen, blijft het Nederlandstalige Tijdschrift voor Criminologie het belangrijkste platform voor criminologische uitwisseling en debat.

    • Literatuur
    • Andersen, L.H., Tegner Anker, A.S. & Andersen, S.H. (2016). A formal decomposition of declining youth crime in Denmark. Demographic Research, 35, 1303-1316.

    • Bovenkerk, F. (2001). Misdaadprofielen. Amsterdam: Meulenhoff.

    • Braak, S. van den & Choenni, S. (2019). Voorspellen met big-datamodellen. Over de valkuilen voor beleidsmakers. Justitiële verkenningen, 45(4), 21-38.

    • Bruinsma, G.J.N., Bunt, H.G. van de & Haen Marshall, I. (2001). Met het oog op de toekomst. Verkenning naar de kennisvragen over misdaad en misdaadbestrijding in 2010. Den Haag: Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid.

    • CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). (2019).Digitale veiligheid & criminaliteit 2018. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag.

    • Colman, C. (2018, red.). De grens voorbij. Belgische en Nederlandse drugsmarkten in beweging. Den Haag: Boom Criminologie.

    • Haan, W.J.M. de (1998). Theoretische integratie. Tijdschrift voor Criminologie, 40(2), 193-201.

    • Joseph, R., Klaver, M., Kuijt, J. van de & Luijk, D. van (2019). Over Cyber Forecasting-toernooien. Naar een effectiever gebruik van gekwantificeerde voorspellingen. Justitiële verkenningen, 45(4), 53-66.

    • Kleemans, E., Weerman, F. & Enhus, E. (2007). Theoretische vernieuwing in de criminologie, Tijdschrift voor Criminologie, 49(3), 239-251.

    • Levi, M. (2017). Assessing the trends, scale and nature of economic cybercrime: overview and issues. Crime Law and Social Change, 67, 3-20. doi:10.1007/x10611-016-9645-3.

    • Nijboer, J., Weerman, F., Kleemans, E.R., Donker, A.G. & Enhus, E. (2009). Vijftig jaar Tijdschrift voor Criminologie. Vooruitgang en verandering in de Nederlandstalige criminologie. Tijdschrift voor Criminologie, 51(2), 99-114.

    • Pruyt, E. (2019). Systeemmodelleren in het justitie- en veiligheidsdomein. Justitiële verkenningen, 45(4), 39-52.

    • Rovers, B. (1999). Veertig jaar (Nederlands) Tijdschrift voor Criminologie in cijfers: 1959-1998. Tijdschrift voor Criminologie, 41(2), 123-137.

    • Schnaiberg, A. (1980). The environment: from surplus to scarcity. New York: Oxford University Press.

    • Sleutjes, B. & Beerthuizen, M.G.C.J. (2018). Hotspots en jeugdige groepsplegers. In: A.M. van der Laan & M.G.C.J. Beerthuizen (eds.). Monitor Jeugdcriminaliteit 2017. Den Haag: WODC/CBS, 87-96 .

    • Spapens, T. (2006). Interactie tussen criminaliteit en opsporing. Antwerpen/Oxford: Intersentia.

    • Spapens, T. (2008). Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse grensgebieden. Antwerpen/Oxford: Intersentia.

    • Swaaningen, R. van & Schuilenburg, M. (2018). Theoretische vernieuwing in de criminologie. Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit, 8(1), 3-18.

    • Tops, P. & Tromp, J. (2019). De achterkant van Amsterdam. Een verkenning van drugsgerelateerde criminaliteit. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.

    • Vecht, B. van der & Scheepmakers, M. (2019). Inleiding. Justitiële verkenningen, 45(4), 5-6.

    • Waard, J. de (2017). Criminology’s dirty little secret: hoe de daling van de criminaliteit bijna geheel voorbijging aan de Nederlandse criminologie. Gevonden op www.researchgate.net/publication/316968064 .

    • Weijters, G., Verweij, S., Tollenaar, N. & Hill, J.L. (2019). Recidive onder justitiabelen in Nederland. Verslag over de periode 2006-2018. Den Haag: WODC.

    • Wiegman, A. (2019). Netwerk-trendwatchen als verkenningstool voor nieuwe vormen van financiële misdaad. Justitiële verkenningen, 45(4), 67-73.

    • Winter, H. & Woestenburg, N. (2017). Criminele beïnvloeding van het lokale openbaar bestuur. Groningen: Pro Facto.

    • Wittebrood, K. & Nieuwbeerta, P. (2006). Een kwart eeuw stijging in geregistreerde criminaliteit: vooral meer registratie, nauwelijks meer criminaliteit. Tijdschrift voor Criminologie, 48(3), 227-242.

    Noten


Print dit artikel