DOI: 10.5553/TvH/1568654X2022022001003

Tijdschrift voor HerstelrechtAccess_open

Artikel

Herstelbemiddeling en mediation in strafzaken bij mensen met een licht verstandelijke beperking

Trefwoorden licht verstandelijke beperking, lvb, Intelligentie, screening, IQ
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze Citaties (1)
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Hendrien Kaal en Annemieke Wolthuis. (2022). Herstelbemiddeling en mediation in strafzaken bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Tijdschrift voor Herstelrecht (22) 1, 7-21.

    In view of the increased risk of both perpetration and victimization among people with a mild intellectual disability (MID), criminal law mediators and recovery mediators regularly have to deal with offenders or victims with an MID. Relatively little attention seems to be paid to this. With this article, the authors want to give an impetus to further reflection on the importance of paying attention to people with MID within restorative justice. This is done by addressing: 1) possible bottlenecks in restorative mediation or mediation in criminal cases itself, 2) recognizing the MID and 3) the accessibility of restorative justice facilities for people with an MID. The work of four students from the Social Work and Social Legal Services programs at Leiden University of Applied Sciences, is used for this purpose. They conducted exploratory interviews with mediators and MID-experts as part of their thesis. A restorative justice process can help victims with an MID to restore the balance and give them autonomy, control and responsibility. With due attention, it is also generally possible to explain to someone with an MID what the added value can be of participating in restorative mediation or mediation, but it is necessary – partly on the basis of human rights, including the Handicap Convention – that the possible bottlenecks are taken into account in the process. Those are described as well as future research necessities.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Inleiding

      Binnen de strafrechtsketen is in toenemende mate aandacht voor de groep mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) (Ministerie van Financiën, 2019). Daarbij lijkt er een brede consensus te zijn dat mensen met een lvb een aangepaste benadering behoeven. Er zijn de afgelopen jaren zowel op ketenniveau als op organisatieniveau diverse initiatieven ontplooid om de bewustwording van professionals omtrent de problematiek te versterken, om de herkenning van een lvb te verbeteren en om de communicatie met en bejegening en behandeling van mensen met een lvb te verbeteren (zie Drost et al., 2021). Zo wordt steeds vaker gebruikgemaakt van het screeningsinstrument voor intelligentie en lvb, de SCIL (Kaal, Nijman & Moonen, 2015), zijn er diverse kennistools ontwikkeld voor professionals, evenals gesprekstools, uitlegvideo’s en aangepaste interventies voor verdachten, daders en slachtoffers met een lvb. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om te straffen op niveau.
      De toegenomen aandacht voor de doelgroep is mede ingegeven door het besef dat mensen met een lvb behoorlijk oververtegenwoordigd zijn onder zowel daders als slachtoffers. Een laag IQ is een voorspellende factor voor crimineel gedrag (Beaver et al., 2013), en men zou dan ook verwachten dat mensen met een lvb vaker dan gemiddeld als dader in de strafrechtketen te vinden zijn. Hoewel onderzoek hiernaar allerhande methodologische obstakels kent, wordt bij diverse pilots op basis van screening gevonden dat vermoedelijk 30-40% van de gedetineerden een IQ onder de 85 heeft (Kaal, 2016). Ter vergelijking: in de totale bevolking is het percentage mensen met een IQ lager dan 85 ongeveer 16%. Het kan zijn dat dergelijke studies leiden tot een vertekend beeld, bijvoorbeeld omdat screening vaak plaatsvindt in een periode van grote stress, maar het beeld dat mensen met een lvb oververtegenwoordigd zijn als dader binnen de strafrechtketen wordt steeds vaker bevestigd. De vraag naar de aanwezigheid van slachtoffers met een lvb in de strafrechtketen krijgt doorgaans veel minder aandacht. De internationale literatuur suggereert echter wel degelijk een relatie tussen het hebben van een beperking en de kans op slachtofferschap. De schattingen lopen sterk uiteen, maar het risico op slachtofferschap wordt voor mensen met een verstandelijke beperking minimaal twee keer zo groot geschat als voor mensen zonder beperking (Kaal & Spaan, 2015). Dat wil niet zeggen dat zij ook oververtegenwoordigd zijn in de strafrechtketen; hiervoor moeten zij immers de weg naar de politie weten te vinden. Cijfers hierover zijn niet bekend.

      Binnen de strafrechtketen heeft het herstelrecht eveneens toenemende aandacht gekregen en een plaats verworven als een concrete optie om recht te doen, zowel binnen als buiten een strafproces. De definitie van herstelrecht zoals opgenomen in het recente beleidskader herstelrechtvoorzieningen van januari 2020 is de volgende:

      ‘Het slachtoffer en de verdachte of veroordeelde worden op basis van vrijwilligheid in staat gesteld om, met behulp van een onpartijdige derde, actief deel te nemen aan een proces gericht op het bijdragen aan herstel en het zoveel mogelijk wegnemen van de schadelijke gevolgen van een strafbaar feit. Een herstelrechtvoorziening geeft vorm aan dit proces.’ (Rijksoverheid, 2020a)

      De schade staat centraal bij herstelrecht en partijen zelf proberen tot een oplossing te komen van het gebeurde. Naast de Halt-afdoening voor jeugdigen die een licht strafbaar feit begaan (waarbij kennis over slachtofferschap, het maken van excuses en herstel ook steeds meer een centrale rol vervult) zijn er in strafzaken twee varianten die in dit artikel centraal staan: herstelbemiddeling en mediation in strafzaken. Perspectief Herstelbemiddeling organiseert slachtoffer-daderbemiddelingen voor situaties buiten het strafrecht op het moment dat mensen er zelf aan toe zijn; deze variant heeft geen invloed op de strafmaat. Er wordt vaak gesproken over emotioneel herstel. Het kan ook dat mensen daar jaren na het gebeurde pas behoefte aan krijgen. Bij mediation in het strafrecht besluiten de officier van justitie of de rechter of de zaak doorgezet wordt voor mediation en gaat het mediationbureau van de rechtbank in het contact met partijen verder na of de zaak geschikt is. Vervolgens gaan twee mediators met de partijen in gesprek en als het tot een gezamenlijk gesprek komt, worden de uitkomsten teruggekoppeld, zodat de rechtbank die mee kan nemen in de beslissing. Het uitgangspunt bij deze zaken is dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor het gepleegde misdrijf en erkent dat dit impact heeft gehad op het slachtoffer. Een succesvolle mediation kan wel effect hebben op de strafmaat (Mual & Pinkster, 2020; Berger & Wolthuis, 2021).

      Gezien de verhoogde kans op zowel daderschap als slachtofferschap bij mensen met een lvb ligt het voor de hand dat mediators in het strafrecht en herstelbemiddelaars met enige regelmaat te maken krijgen met daders of slachtoffers met een lvb. Hier lijkt vooralsnog relatief weinig aandacht voor. Met dit artikel willen we een aanzet geven tot verdere gedachtevorming over het belang van aandacht voor mensen met een lvb binnen het herstelrecht. Dit doen we aan de hand van enkele thema’s: 1) mogelijke knelpunten bij de herstelbemiddeling of mediation in strafzaken zelf, 2) het herkennen van de lvb en 3) de toegankelijkheid van de herstelrechtvoorzieningen voor mensen met een lvb. Hierbij wordt onder andere gebruikgemaakt van het werk van vier studenten van de opleidingen Sociaal Werk en Sociaal Juridische Dienstverlening van Hogeschool Leiden die in het kader van hun afstuderen een (beperkt) aantal verkennende interviews afnamen bij mediators, bemiddelaars en lvb-deskundigen.1x De input van studenten aan Hogeschool Leiden Verena Valkenburg, Charlotte Pistor, Sheetal Kruithof en Merel Groenveld maakte het mede mogelijk dit artikel te schrijven. Verena richtte zich op herstelbemiddeling bij lvb in brede zin, Charlotte focuste op mediation in het strafrecht en Sheetal en Merel op mediation bij huiselijk-geweldzaken. Zij interviewden in 2019 gezamenlijk 13 mediators in het strafrecht, 2 herstelbemiddelaars en 14 deskundigen op het gebied van lvb.

    • 2 De praktijkdefinitie van een lvb

      Om te kunnen begrijpen wat de mogelijke gevolgen zijn van een (vermoedelijke) licht verstandelijke beperking voor de kans op een succesvol herstelbemiddelings- of mediationtraject is het belangrijk eerst vast te stellen waar we het precies over hebben als we spreken van een lvb. We gaan hier uit van de in Nederland gehanteerde praktijkdefinitie van lvb, die afwijkt van de internationaal gehanteerde definitie van een verstandelijke beperking. Volgens bijvoorbeeld de American Association of Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD) of de DSM-5 wordt er gesproken van een verstandelijke beperking wanneer er sprake is van een relatief lage intelligentie (IQ < 70/75) en beperkte adaptieve vaardigheden en wanneer sprake is van een ontwikkelingsproblematiek, en dus niet van een op latere leeftijd ontstaan verminderd functioneren (Schalock et al., 2010; American Psychiatric Association, 2013). Bij de praktijkdefinitie die de Nederlandse zorgpraktijk, maar ook het ministerie van Justitie en Veiligheid en de diverse justitiële ketenpartners, doorgaans hanteert wordt de groep mensen met een IQ tussen 70 en 85 én bijkomende problematiek ook onder de noemer lvb geschaard. Het uitgangspunt hierbij is dat de beperkingen in het sociaal aanpassingsvermogen vooropstaan en voor een groot deel de ondersteuningsbehoefte bepalen. Dit wijkt dus af van de internationale definities, maar sluit tegelijkertijd wel aan bij een internationale ontwikkeling waarbij de IQ-score steeds minder gewicht krijgt: in de DSM-5 werd deze bijvoorbeeld al gedegradeerd naar een voetnoot.
      Voor een beeld van de mogelijke impact van een lvb op het verloop van een herstelbemiddelings- of mediationtraject zijn, meer nog dan de afbakening van de groep, de kenmerken die vaak samengaan met een lvb van belang. Douma (2018) en Roos (2017) geven een duidelijk overzicht van belangrijke kenmerken. Hierna worden deze kenmerken steeds waar relevant beschreven. Hierbij is het van belang te beseffen dat de groep mensen met een lvb zeer divers is. Er wordt gesproken over kenmerken die veelvoorkomend zijn, maar dat wil niet zeggen dat zij bij iedereen in gelijke mate voorkomen. Voor de professional betekent dit dat die steeds moet blijven kijken wie hij of zij voor zich heeft.

    • 3 Mogelijke knelpunten bij de herstelrechtvoorzieningen

      Een vraag die wij ons kunnen stellen, is of de manier waarop herstelbemiddelingsgesprekken en mediations nu gevoerd worden, geschikt is voor mensen met een lvb. Waar zitten mogelijke knelpunten? Waar moet rekening mee worden gehouden als we de kans op een succesvol herstelrechttraject met daders of slachtoffers met een lvb zo groot mogelijk willen maken?

      3.1 Het begrip van het proces

      Een eerste mogelijk risico is dat de persoon met een lvb niet goed begrijpt wat het doel is van het traject, wat de verschillende rollen en stappen zijn, en wat er van hem of haar verwacht wordt. Problemen doen zich voor op het gebied van taalbegrip en abstract denken. Ingewikkelde concepten als vertrouwelijkheid en onpartijdigheid zijn voor mensen met een lvb vaak moeilijk te begrijpen. Behalve dat hun woordenschat beperkter is, hebben zij ook meer moeite met het begrijpen van complexe zinnen. Het is voor hen doorgaans ook moeilijker om een complexer traject te overzien en om een grotere hoeveelheid informatie te verwerken en een plek te geven. Zij hebben vaak behoefte aan herhaalde uitleg in kleinere, meer overzichtelijke stukjes. Mensen met een lvb hebben er vaak moeite mee om ervoor uit te komen dat zij zaken niet begrijpen. Zij zullen dus niet snel vragen om verdere uitleg. Daarom is het belangrijk om regelmatig te controleren of zij het begrepen hebben, maar tegelijkertijd weten we dat mensen met een lvb op de vraag ‘heb je het begrepen?’ vaak instemmend reageren, ook als dit niet zo is. Soms ook maken mensen met een lvb gebruik van ‘geleende taal’ die niet werkelijk begrepen wordt. Dit kan ertoe leiden dat professionals ten onrechte in de veronderstelling verkeren dat alles duidelijk is. Onduidelijkheid over procedures en verwachtingen kunnen leiden tot stress, iets waar mensen met een lvb doorgaans extra gevoelig voor zijn, maar kunnen er ook toe leiden dat iemand met een lvb niet optimaal gebruikmaakt van de mogelijkheden die het traject biedt, of zich niet constructief lijkt op te stellen.

      ‘Toen bleek ineens dat hij het gesprek zat op te nemen, terwijl we natuurlijk die hele overeenkomst hadden getekend. Ja! Over vertrouwelijkheid en zo … Ja, toen hebben we het gesprek afgebroken en gezegd van: luister dit kan echt niet hè … dit is nou net de basis, de kern van mediation. Maar hij snapte het ook echt niet. Maar hij kon niet zo goed inzien wat hij te winnen had in dat. Hij kon alleen maar aan zijn eigen dingentje denken.’ (Mediator)

      3.2 De opzet van het proces

      Bovenstaande is een vorm van overvraging. Overvraging kan ook ontstaan door de opzet van het proces. De duur en intensiteit van de trajecten kunnen sterk verschillen. De gemiddelde looptijd van een slachtoffer-daderbemiddelingstraject is drie maanden, complexe zaken kunnen één tot anderhalf jaar duren. Dit kan voor mensen met een lvb betekenen dat zij zich het voorval waar het om gaat al bijna niet meer kunnen herinneren. Ook kan het ertoe leiden dat zij langdurig stress hebben van het vooruitzicht van het vervolg van het traject. De intakegesprekken bij herstelbemiddeling duren doorgaans een uur. Het gesprek tussen dader en slachtoffer duurt al snel twee uur. Bij mediation in strafzaken op verwijzing van de officier van justitie of de rechter vinden alle gesprekken doorgaans op een dag plaats. Het betreffen individuele intakes en het gezamenlijke gesprek en dat geheel duurt vaak een hele ochtend of middag. Het moge duidelijk zijn dat dit veel vraagt van iemand met een lvb. Mensen met een lvb hebben vaak een beperkte aandachtsspanne, en het kost hen tijd en energie om veel informatie te verwerken. Het is dan ook belangrijk om waar nodig pauzes in te lassen en als het gevoel ontstaat dat iemand overvraagd wordt, ervoor te kiezen het gesprek te stoppen en op een later moment verder te gaan. Hier is het systeem niet altijd op ingericht. Doordat veel mensen met een lvb niet hardop uiten waar zij moeite mee hebben, kan stress niet of te laat opgemerkt worden. De gesprekspartner kan het gevoel hebben dat alles goed is gegaan, terwijl de persoon met een lvb nog lang na het gesprek last heeft van de spanning die het heeft opgeleverd.

      ‘Ik had een zaak met vader, dochter en een moeder. Het intakegesprek had drie kwartier geduurd. Toen was duidelijk ook de spanningsboog bij vader volledig op. Dus toen had ik gezegd: ga lekker naar buiten, ga lekker wandelen en ik bel je over een uur weer terug. Even allemaal pauze. En toen belde ik hem een uur later en toen was ie gewoon vertrokken. Zei hij: ik kan niet meer, het is genoeg voor vandaag, ik kan het niet meer aan, ik blijf weg. Nou, moest ik iedereen weer naar huis sturen.’ (Mediator)

      3.3 ‘Theory of mind’ en spijt

      Herstelbemiddeling en mediation zijn onder andere gericht op emotioneel herstel van het slachtoffer en het herstellen van de verstoorde relatie. Het gaat om verantwoordelijkheid nemen voor het gebeurde door de verdachte of veroordeelde. Het tonen van inzicht in de gevolgen van de eigen daden, het besef van schuld en het betuigen van spijt door de verdachte kunnen hieraan bijdragen. Voor verdachten met een lvb is het lang niet altijd duidelijk waarvoor ze veroordeeld zijn; zeker als er langere tijd zit tussen het delict en de veroordeling, is het vaak moeilijk terug te halen wat er precies is gebeurd. Dat maakt het lastig om schuld te betonen. Zaken uit het verleden kunnen vaak in minder detail worden teruggehaald, waardoor het soms moeilijker is om een gesprek over gebeurtenissen te voeren. Nog belangrijker is misschien dat mensen met een lvb vaak moeite hebben met het reflecteren op hun gedrag. Een mediator gaf een aantal voorbeelden van vragen die hij stelt tijdens het gezamenlijke gesprek.
      Dit zijn vragen als: Wat haal je uit deze situatie? Wat leer je ervan? Het is maar zeer de vraag of deze vragen door iemand met een lvb te beantwoorden zijn. Ook oorzaak-gevolgrelaties zijn vaak moeilijk te doorzien voor mensen met een lvb. Verder zijn er vaak problemen op het sociaal-emotionele vlak. Het gaat dan bijvoorbeeld om het herkennen van emoties bij zichzelf en bij anderen. Ook het uiten van emoties is voor mensen met een lvb vaak lastiger. Sociale vaardigheden zijn soms minder ontwikkeld en er is vaker sprake van zwart-witdenken. Er is vaker een focus op negatieve informatie. Daarbij zullen mensen met een lvb gedrag van de ander sneller negatief labelen. Vaak hebben mensen met een licht verstandelijke beperking moeite zich te verplaatsen in een ander. Daarnaast hebben zij vaak moeite met zelfreflectie: zij kunnen niet goed naar hun eigen handelen kijken. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot wederzijds onbegrip in het herstelbemiddelingstraject. De geïnterviewde mediators en bemiddelaars gaven aan dat zelfreflectie geen vereiste is. Zij kunnen hierbij wel helpen door het stellen van vragen. Verder is verwachtingsmanagement zeer belangrijk. Wanneer tijdens het individuele gesprek wordt gesignaleerd dat het voor de deelnemer lastig is om naar het eigen handelen te kijken, kunnen mediators of bemiddelaars dit bespreekbaar maken en eventueel overleggen of zij dit ook vooraf mogen bespreken met de wederpartij. Hiervoor is het dus wel belangrijk om alert te zijn op zaken die in het kader van verwachtingsmanagement mogelijk aangekaart moeten worden.

      ‘Want op zich zijn de vragen die er dan gesteld worden hè, bijvoorbeeld vragen als: waarom ik? Wat heb ik gedaan, dat je mij moest hebben? Dat zijn eigenlijk denk ik best wel eenvoudige vragen voor mensen om te beantwoorden. Dus daar zie ik eigenlijk … tuurlijk kan het zijn dat de dader geen antwoord heeft op een vraag, dat kan. Maar daar probeer je beide partijen toch goed op voor te bereiden. Wat nou als je geen antwoord krijgt? En geen antwoord is natuurlijk ook een antwoord voor een slachtoffer.’ (Herstelbemiddelaar)

      3.4 Begrepen en gehoord worden

      Zowel de dader als het slachtoffer kan tijdens de bemiddeling of mediation zijn of haar verhaal vertellen. Dit kan helpen bij het herstel, maar dit werkt natuurlijk alleen als beide partijen zich in staat voelen hun verhaal te vertellen en het gevoel hebben begrepen te worden. Eerdergenoemde problemen op het gebied van taal kunnen er ook toe leiden dat de persoon (slachtoffer of dader) met een lvb zich niet begrepen voelt. Dit zal dan door hem of haar niet altijd aangekaart worden of juist op een contraproductieve manier. De mediator of bemiddelaar kan een deelnemer met een lvb helpen om zijn of haar verhaal te vertellen door middel van het stellen van vragen. Daarbij is het belangrijk dat zij er alert op zijn dat mensen met een lvb gevoelig zijn voor antwoordtendensen. Wanneer zij de neiging hebben om instemmend te reageren of anderszins in een patroon te antwoorden, kan dit ertoe leiden dat zij andere dingen verklaren dan ze ervaren. Het verhaal dat ze uiteindelijk vertellen, is dan niet werkelijk hun verhaal. Mensen met een lvb kunnen ook op een andere manier niet begrepen worden: door hun vaak beperktere concentratievermogen kan het lijken dat zij op een gegeven moment niet meer geïnteresseerd zijn. Ook door problemen met het werkgeheugen kan het binnen het gesprek soms lijken alsof de persoon met een lvb niet oplet. Wanneer de gesprekspartner dit niet doorheeft, kan de persoon met een lvb hierop onterecht afgerekend worden. Wanneer het niveauverschil tussen de twee deelnemers groot is, kan het zijn dat de mediator de rol krijgt van vertaler. Mensen met een lvb hebben veel behoefte aan het krijgen van erkenning en complimenten. Daarnaast is het voor hen belangrijk dat vooral gezocht wordt naar positieve factoren. Ook zijn zij vaker wantrouwend en moet er soms veel geïnvesteerd worden in de relatie alvorens aan het werk te kunnen. De vraag is in hoeverre aandacht voor de partij met een lvb soms ten koste gaat van aandacht voor de partij zonder lvb. Het kan moeilijk zijn om dit te laten samengaan met de gevraagde neutraliteit.

      ‘Ik had toen een zaak met een jongen, die zat de hele tijd te grijnzen en te lachen. Ik heb dat dan direct benoemd omdat dat ook voor de tegenpartij verkeerd kan overkomen. Ik had wel gevraagd: met welk gevoel zit je hier? En dat kon hij niet echt benoemen. Maar ik kon wel zeggen van: ik zie dat je hier aan het lachen bent, voel je je ongemakkelijk? En dan kon hij uiteindelijk wel zeggen dat hij eigenlijk wel bang was om opnieuw boos te worden en dat hij dat eigenlijk niet wilde. Maar als je dat niet benoemt kan de uitkomst totaal anders zijn.’ (Herstelbemiddelaar)

      3.5 Het maken van afspraken

      Behalve om het vergroten van het wederzijds begrip en het herstellen van de relatie kan het bij herstelbemiddeling en mediation ook gaan om het herstellen van de schade die veroorzaakt is door een criminele handeling/strafbaar feit. Er kan worden gesproken over wat de dader kan doen voor het slachtoffer om iets van het aangedane leed te herstellen. Voor het maken van afspraken omtrent een schadevergoeding of een gebaar van verzoening is inzicht in de gevoelens van de ander en zelfreflectie niet of minder nodig. Toch zitten ook hier enkele haken en ogen aan. Mensen met een lvb hebben doorgaans een laag probleemoplossend vermogen. Dit maakt het voor hen moeilijker om zelf te komen met suggesties over wat de dader zou kunnen doen om het leed te verzachten. De mediator of bemiddelaar kan hierbij helpen, maar moet er alert op zijn dat de persoon met een lvb goed begrijpt wat de afspraken daadwerkelijk betekenen. Een respondent twijfelde of mensen met een lvb altijd weten waar ze voor kiezen en soms niet gewoon iets ondertekenen om ervanaf te zijn. Ook kan hier een rol spelen dat mensen met een lvb erg beïnvloedbaar kunnen zijn. Een andere respondent gaf een voorbeeld van een zaak waarin ze achteraf het gevoel had dat er te veel gebruik was gemaakt van de beïnvloedbaarheid van de partij met een lvb. Voor herstel is het tevens belangrijk dat de afspraken die gemaakt worden na herstelbemiddeling ook daadwerkelijk nagekomen worden. Een mediator oppert dat het handig kan zijn als mediators leren hoe ze een simpele overeenkomst maken waarbij alle partijen begrijpen wat ze tekenen. Maar er speelt meer dan alleen begrip van de afspraken: ze moeten ook uitvoerbaar zijn. Wanneer afspraken niet nagekomen worden door onvermogen maar het lijkt alsof ze niet worden nagekomen door onwil, zal dit voor het slachtoffer moeilijk te verteren zijn. Het is dan ook erg belangrijk dat goed nagegaan wordt of de afgesproken acties voor de dader haalbaar zijn en welke ondersteuning hier eventueel bij nodig is.

      ‘En toen hadden we een overeenkomst en nou ja, dat was dan ook nog gegoten in een soort toezicht. En we hoorden later van de toezichthouder dat het heel snel dus niet liep. Ik denk misschien achteraf dat hij het ook allemaal een beetje onterecht vond. Dat hij dan maar gewoon ja heeft gezegd en uiteindelijk heeft gedacht van: ja maar waar heb ik nou eigenlijk ja tegen gezegd. (…) Je overschat mensen ook gauw. Als ze dan in zo’n situatie komen en misschien wel heel mondig zijn of van zich afbijten ofzo, dan heb je al snel het idee van: oh ja, die kan wel voor zichzelf opkomen en moet eerder een beetje geremd worden, dan dat je diegene gaat helpen.’ (Mediator)

    • 4 De herkenning van een lvb

      Bovenstaande laat zien dat mensen met een lvb ook bij herstelvoorzieningen soms extra ondersteuning of aandacht nodig hebben. Deze behoefte moet dan wel herkend worden. Wat dit lastig maakt, is dat mensen met een lvb vaak uitstralen dat ze meer begrijpen dan ze werkelijk doen. Dit kan onder andere het gevolg zijn van een disharmonische ontwikkeling, waarbij een sterke verbale presentatie een minder sterk functioneren op bijvoorbeeld het gebied van begrip of werkgeheugen verhult. Hierdoor worden mensen met een lvb vaak overschat.

      ‘Wanneer merk ik zelf eigenlijk dat iemand echt lvb is? Ja, dat is eigenlijk niet heel vaak het geval, en dat is ook gelijk een valkuil. Want iemand is gewend zich op een bepaalde manier te presenteren, van: ik snap het allemaal. Ja, dat is de grootste valkuil, van: snapt ie het echt? Dus dat moet je dan checken. Maar zelf merk ik dat niet heel vaak op.’ (Bemiddelaar)

      Aan het begin van een bemiddelingstraject of mediation in het strafrecht is vaak weinig bekend over de beide partijen. Deelnemers aan een bemiddelingstraject worden soms aangemeld door een verwijzer, bijvoorbeeld de politie, de reclassering, de tbs-instelling of Slachtofferhulp Nederland. Deze verwijzer vertelt de bemiddelaar wat relevant is voor de bemiddeling en zou kunnen vertellen dat iemand een lvb heeft of dat ergens rekening mee moet worden gehouden, maar het is niet gezegd dat de verwijzer zich daar zelf altijd van bewust is. Een signaal over een lvb kan ook komen van bijvoorbeeld een ouder. Ook kan er informatie zijn dat de deelnemer hulp krijgt van een in lvb gespecialiseerde zorginstelling. Aan degene die niet het initiatief voor de bemiddeling heeft genomen, wordt ook gevraagd of er dingen zijn waar rekening mee moet worden gehouden, net als aan de initiatiefnemer wanneer er geen verwijzer is. Bij de intake wordt besproken hoe kan worden voldaan aan de wensen en behoeften van de persoon. In een dergelijk intakegesprek kan naar voren komen dat deze persoon een lvb heeft. Bij een scan van 66 bemiddelingsdossiers werd in vier dossiers (6%) een indicatie van een lvb gevonden. In één geval kwam de informatie van de moeder, in één geval was de William Schrikker Groep betrokken, in één geval kwam er informatie van de verwijzer, en in één geval ging het slechts om een indruk van de bemiddelaar (Kaal & De Jong, 2017).

      Als de lvb niet op voorhand bekend is, is het aan de mediator of bemiddelaar om de lvb te signaleren. Dit roept de vraag op of deze voldoende toegerust is om de lvb te herkennen. De geïnterviewde bemiddelaars en mediators vonden vragen over de kenmerken van een lvb die zouden kunnen helpen herkennen doorgaans moeilijk. Los daarvan gaven bemiddelaars en mediators aan moeite te hebben een stempel lvb op iemand te plakken. Zij passen liever hun gesprekken en werkwijze aan aan wat zij denken te zien dat nodig is gedurende het gesprek. Zij vertellen bijvoorbeeld dat zij dit doen wanneer iemand vragend kijkt of zij het gevoel krijgen dat iemand afgeleid raakt. Daarvoor hebben zij voor hun gevoel het label lvb niet nodig. Enerzijds is dit begrijpelijk. Anderzijds is de vraag of het zonder specifieke aandacht voor een mogelijke lvb mogelijk is om signalen goed te duiden en daadwerkelijk goed in te schatten wat nodig is.

    • 5 De toegang tot herstelrechtvoorzieningen

      Uit bovengenoemd dossieronderzoek bleek dat er slechts sporadisch een vermelding van een lvb in de dossiers stond. Ook wanneer de geïnterviewde mediators en bemiddelaars werd gevraagd naar het aantal cliënten met een lvb dat zij in een traject hadden gehad, gaven zij aan dat dat ‘een enkele keer’ voorgekomen was. Gezien de prevalentie van lvb in de strafrechtketen roept dit verwondering op. Is het zo dat lvb in herstelbemiddeling regelmatig over het hoofd gezien wordt? Of is het eerder zo dat mensen met een lvb überhaupt niet in het hersteltraject terechtkomen?

      ‘Ik zie eigenlijk geen enkel bezwaar voor iemand met een lvb. Het kan wel zijn dat ze soms wat rigide denken. Ik heb bijvoorbeeld nu een jongen in toezicht met een lvb en die heeft een medebewoner van de instantie waar ze wonen mishandeld. Die [medebewoner] zegt: nee, wat hij mij aangedaan heeft, online pesten, kan ook niet dus dat [i.e. herstelbemiddeling] wil ik niet. Die wil die gozer niet meer zien en geen woord meer tegen hem zeggen. Dat is denk ik ook wel een beetje de verstandelijke beperking, dat die daar moeilijk met een beetje afstand naar kan kijken.’ (Mediator)

      Zowel bij mediation als bij slachtoffer-daderbemiddeling nemen beide partijen vrijwillig deel. Dit betekent dat deelnemers moeten begrijpen wat er te gebeuren staat en vertrouwen moeten hebben in het proces. Bij mediation worden de partijen benaderd door het mediationbureau. Zij zullen dus moeten overbrengen wat de mediation inhoudt en welke voordelen dit voor de partijen kan hebben. Vervolgens zijn de mediators aan zet. Zij dienen verder het gesprek te voeren en na te gaan of partijen nog steeds openstaan voor mediation, of het past en wat er nodig is om dit goed en veilig te kunnen organiseren. Bij slachtoffer-daderbemiddeling wordt er contact opgenomen door een medewerker van Perspectief Herstelbemiddeling. De geïnterviewde mediators zien dat de formele brieven die verstuurd worden vanuit de mediationbureaus moeilijk te begrijpen zijn voor mensen met een lvb en dat er soms mensen naar het gesprek komen die niet weten wat er gaat gebeuren. Perspectief Herstelbemiddeling heeft de communicatie aangepast naar B1-niveau, hetgeen zich kenmerkt door het gebruik van veelvoorkomende woorden en korte, eenvoudige en actieve zinnen en door de overgrote meerderheid van de bevolking zou worden begrepen (Dienst Publiek en Communicatie, 2021). Tegelijkertijd weten we dat mensen met een lvb geschreven communicatie vaak niet tot zich nemen. Een reclasseringsmedewerker die onlangs een cliënt met een lvb wilde motiveren tot het aangaan van herstelbemiddeling en hoopte dat een filmpje kon helpen om hem uit te leggen wat dit traject in zou houden, concludeerde dat het filmpje op de website van Perspectief Herstelbemiddeling weliswaar heel aantrekkelijk en ogenschijnlijk duidelijk was, maar toch te moeilijk bleek voor iemand met een lvb, omdat de gebruikte concepten veel te complex waren.
      In meer algemene zin is het niet ondenkbaar dat trajecten met een deelnemer met een lvb vaak al vroeg in het traject vastlopen wanneer niet de juiste toon getroffen wordt. Mensen met een lvb zijn vaak wantrouwend. Uit andere werkvelden weten we bovendien dat het regelmatig erg moeilijk is om onwil van onvermogen te onderscheiden. Daardoor komt het regelmatig voor dat mensen met een lvb gezien worden als dwars, onwillig of boos, terwijl zij eigenlijk moeite hebben uiting te geven aan stress en onmacht. Ook dit zou ertoe kunnen leiden dat zij überhaupt niet in het bemiddelings- of mediationtraject terechtkomen, omdat op basis van hun uitstraling verondersteld wordt dat zij niet mee willen werken.
      Het is zeker niet het enige wat van belang is bij de inzet van herstelrecht, maar metaonderzoek met controlegroepen heeft uitgewezen dat deelname aan een herstelrechtelijke interventie leidt tot minder recidive, soms zelfs 27% (Shapland et al., 2008). Ook uit onderzoek naar de Maastrichtse bemiddelingspraktijk die in 1999 is ontstaan op OM-niveau blijkt onder meer dat daders met wie is bemiddeld, significant minder recidiveren dan daders die in het reguliere strafrechtelijke afdoeningstraject terecht zijn gekomen (Claessen et al., 2015).
      Alleen al vanuit dat perspectief lijkt het dus zinvol om te bezien hoe de deelname aan herstelrechtvoorzieningen door daders met een lvb zo veel mogelijk vergroot kan worden. Daarin een eigen keuze kunnen maken is in lijn met het VN-Verdrag handicap (Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, New York, 13 december 2006) dat in werking trad in Nederland op 14 juli 2016. Het verdrag gaat uit van het belang van de erkenning van de individuele autonomie en onafhankelijkheid van personen met een handicap, met inbegrip van de vrijheid hun eigen keuzes te maken. Ook moeten zij in de gelegenheid worden gesteld actief betrokken te zijn bij de besluitvormingsprocessen over beleid en programma’s, met inbegrip van de zaken die hen direct betreffen. Doel van dit Verdrag is ‘het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, en ook de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen. Personen met een handicap omvat personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving’. Dit is verder uitgewerkt in de Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Ook hier is de kern dat mensen met een beperking net als ieder ander moeten kunnen meedoen. Dat leidt tevens tot een overheidsverplichting hiervoor zorg te dragen, waaronder goed opgeleide professionals om de realisatie daarvan te kunnen begeleiden.

    • 6 De juiste ondersteuning

      6.1 De kennis van mediators en bemiddelaars

      Het is duidelijk dat het begeleiden van een herstelrechttraject met een of meer deelnemers met een lvb specifieke aandacht behoeft. Een deel van de mediators en bemiddelaars lijkt onbewust bekwaam: ze hebben weinig expliciete kennis over hoe met een lvb om te gaan, maar wel bepaalde meer of minder gedefinieerde ideeën over hoe ze met bepaalde kenmerken en gevolgen van een lvb om kunnen gaan. De geïnterviewde mediators en bemiddelaars hadden echter niet het idee dat alle collega’s even goed in staat zijn met partijen met een lvb om te gaan. Een deel van de respondenten had ook zelf wel behoefte aan extra scholing op dit gebied. Ook konden zij zich voorstellen dat beginnende mediators en bemiddelaars, die nog niet kunnen bouwen op hun ervaring, gebaat kunnen zijn bij kennis over lvb.

      ‘Je kunt natuurlijk zeggen: ik ben in staat om met mensen met een lvb een goed gesprek te voeren. Dan denk ik: nou, wat maakt dat je dat van jezelf vindt? Daar kun je je nog wel eens in vergissen, dat is net als dat iedereen denkt dat ie het beste auto kan rijden. Of goed is in het schrijven van stukken. Ik hoor nooit klachten, is dan de opmerking. Nee, want die doelgroep die is ook niet bij machte om dat te kunnen omschrijven. Een lvb’er die aangeeft dat de woorden te moeilijk zijn is al heel wat assertiever.’ (Mediator)

      Er wordt door Perspectief Herstelbemiddeling sinds een paar jaar een module gegeven over lvb waarbij bemiddelaars handreikingen krijgen hoe ze zouden kunnen merken dat er sprake is van een lvb en hoe ze in dat geval zouden kunnen handelen. Deze module wordt aangeboden aan iedereen die komt werken bij Perspectief Herstelbemiddeling: het is één van de acht basismodules die iedereen moet volgen. De geïnterviewde bemiddelaars die deze module als bijscholing hadden gevolgd, hadden dit als waardevol ervaren. Deze module zou de herkenning van en omgang met mensen met een lvb in de toekomst kunnen verbeteren (Kaal & Jong, 2017).
      Om geregistreerd te kunnen worden als mediator in strafzaken moet de mediator een erkende mediationopleiding en een specialisatie mediation in strafzaken hebben gevolgd en moet diegene zijn of haar kennis en vaardigheden op peil houden door middel van regelmatige bijscholing. Deze bijscholing richt zich vooral op het proces van de mediation. In de opleiding is aandacht voor zaken als conflictbeheersing, communicatie en het laten zien van een open houding en empathie. Er lijkt vooralsnog weinig tot geen specifieke aandacht te zijn voor het werken met slachtoffers of daders met een lvb. De geïnterviewde mediators gaven aan dat zij vinden dat er meer aandacht mag worden besteed aan lvb in de opleiding. In 2017 deed Hogeschool Utrecht onderzoek naar kwaliteitseisen van mediators in strafzaken in Nederland en werd een competentieprofiel opgesteld. Er werd gesteld dat de mediator een goed fingerspitzengefühl moet hebben voor de kwetsbaarheid van beide partijen en voor het voorkomen van secundaire victimisatie (Geenen et al., 2017). Ook dit pleit voor extra training en aandacht voor de lvb-groep. Wanneer deze wordt geboden, lijkt dat in goede aarde te vallen: de Vereniging van Mediators in Strafzaken (VMSZ) organiseerde in 2021 een studiemiddag gewijd aan lvb. Er bleek na deze webinar van 1,5 uur behoefte aan meer verdieping, dus is afgesproken dat er een vervolg komt.
      Mediators in het strafrecht hebben doorgaans een sociale of juridische achtergrond. Voor mediators met een juridische achtergrond is het mogelijk lastiger om gesprekken te begeleiden met mensen die bijvoorbeeld gedragsproblemen of een lvb hebben. Een van de respondenten suggereerde dan ook dat het mogelijk verstandig is om steeds een mediator met een juridische achtergrond en een mediator met een sociaal-agogische achtergrond aan elkaar te koppelen. Ook werd geopperd dat de mediationbureaus mogelijk meer zouden kunnen kijken naar welke mediator ze welke zaak geven. Dit vereist echter dat mediationbureaus signalen van een mogelijke lvb opvangen. Ook in het licht van de hierboven gesignaleerde risico’s met betrekking tot de toegang tot herstelbemiddeling roept dit de vraag op of kennisversterking bij de mediationbureaus misschien ook van belang is.

      6.2 Bijstand van een vertrouwenspersoon

      Soms kan het verstandig zijn dat een deelnemer met een lvb bijstand krijgt van iemand uit zijn persoonlijke kring of zorgnetwerk. Wanneer beide partijen het hiermee eens zijn, is dit doorgaans geen probleem. Vaak betekent dit dat beide kanten iemand mee mogen nemen. De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon kan belangrijk zijn voor iemand met een lvb: deze kan bijvoorbeeld de stress verminderen, kan signaleren wanneer er sprake is van overvraging, kan uitleg geven waar nodig, kan achteraf helpen bij het terughalen van wat er allemaal gezegd en afgesproken is en kan ondersteunen in het nakomen van de afspraken. De geïnterviewde mediators en bemiddelaars leken er doorgaans van uit te gaan dat de deelnemers zelf kunnen inschatten of zij ondersteuning nodig hebben. Het is de vraag of dit terecht is: mensen met een lvb zijn vaak moeilijk in staat om te bepalen wanneer zij hulp kunnen gebruiken en hierom te vragen. De vraag is wie dan zou kunnen vaststellen of de aanwezigheid van een steunfiguur wenselijk is. Enkele geïnterviewde mediators gaven aan huiverig te zijn voor het betrekken van hulpverlening bij het mediationgesprek, omdat dit kan leiden tot een andere dynamiek in het gesprek. Wel waren de mediators doorgaans van mening dat contact met hulpverlening vooraf en achteraf van toegevoegde waarde kan zijn. Ook zou het meenemen van een hulpverlener of vertrouwenspersoon naar de intake misschien wel belangrijker zijn dan tijdens het gezamenlijke gesprek.

    • 7 Enkele overwegingen

      Een en ander wil niet zeggen dat een herstelrechtelijke interventie niet zinvol kan zijn bij mensen met een lvb. Ook de geïnterviewde zorgmedewerkers gaven aan dat voor sommige daders met een lvb de confrontatie met het slachtoffer een goed leermoment kan zijn.

      ‘Een van onze bewoners die is wel een paar keer in aanraking gekomen met politie en justitie en daarvoor heeft hij dan telkens een taakstraf opgelegd gekregen. Na drie keer op die werkplaats te zijn geweest vond hij dit zo leuk, dat hij daar wilde komen werken. Dat kan natuurlijk niet, maar daardoor ging hij gewoon nog een keer iets stelen zodat hij daar weer naartoe mocht. Ik denk dat een confrontatie met het slachtoffer en horen hoe de ander zich daarbij voelt, veel meer zal opleveren.’ (Lvb-expert)

      Ook voor slachtoffers met een lvb kan een herstelrechttraject helpen om de balans te herstellen en hun autonomie, zeggenschap en verantwoordelijkheid te geven. Met de nodige aandacht is ook aan iemand met een lvb doorgaans uit te leggen wat de meerwaarde kan zijn van deelname aan herstelbemiddeling of mediation. Hiervoor is het wel nodig – mede op basis van mensenrechten, waaronder het Verdrag Handicap, maar ook de regelingen betreffende herstelrecht – dat er in het proces rekening wordt gehouden met de mogelijke knelpunten. Een aantal dingen is duidelijk:

      • In de communicatie moet rekening gehouden worden met het niveau van de gesprekspartner. Dit betekent niet alleen dat er eenvoudiger woorden gebruikt moeten worden, maar ook dat er meer aandacht zal moeten zijn voor de uitleg van complexe concepten. Er zal regelmatig moeten worden gecontroleerd of de boodschap begrepen is, zonder hierbij gebruik te maken van een gesloten vraag. De mediator of bemiddelaar moet zich er steeds van bewust zijn dat hij makkelijk op het verkeerde been kan worden gezet door de manier waarop de deelnemer zich presenteert.

      • De beperkte aandachtsspanne en het gebrek aan overzicht leidt ertoe dat er mogelijk gekeken moet worden of het gesprek kan worden opgedeeld in kortere onderdelen. Het is belangrijk om een deelnemer met een lvb te helpen de structuur van het gesprek te overzien. Visualisering kan hierbij helpen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat mensen met een lvb soms extra gevoelig zijn voor de notie dat iets kinderachtig is. De mediator of bemiddelaar moet er steeds op bedacht zijn dat hij de deelnemer makkelijk kan overschatten en overvragen.

      • Veel daders met een lvb zijn met de juiste hulp en stimulans wel in staat om enig inzicht in het eigen handelen te verkrijgen. Dit vergt wel specifieke vaardigheden en kennis van de mediator of bemiddelaar. Soms is werkelijk inzicht in de gevolgen van de daden en een oprechte spijtbetuiging ook niet haalbaar. In dat geval zal moeten worden bekeken of het traject dan nog steeds van waarde kan zijn, bijvoorbeeld doordat het slachtoffer toch antwoord kan krijgen op enkele vragen, of doordat er toch afspraken kunnen worden gemaakt. In dat geval is het belangrijk om extra aandacht te besteden aan de wederzijdse verwachtingen.

      • Bij mensen met een lvb is het mogelijk nog belangrijker om aandacht te besteden aan de relatie. De kans is groot dat er op voorhand veel wantrouwen is. Die zal moeten worden weggenomen voordat er stappen gezet kunnen worden. Mensen met een lvb zullen sneller het gevoel hebben dat zij bijvoorbeeld in een hoek gezet worden. De neutrale positie van de mediator en het doel van het gesprek zal dan ook met regelmaat benadrukt moeten worden en zorgvuldig uitgelegd moeten worden.

      • Ten slotte moet, wanneer er tot afspraken gekomen wordt, goed gekeken worden naar het daadwerkelijke begrip van de betekenis van de afspraak en de vrijwilligheid van de toezegging. Ook moet er expliciete aandacht zijn voor de haalbaarheid voor de deelnemer met een lvb en voor de eventueel benodigde ondersteuning om de afspraken na te kunnen komen.

      De geïnterviewde mediators en bemiddelaars leken de knelpunten maar ten dele te herkennen. Zij hadden zelf het gevoel dat er weinig problemen ontstaan in het proces met mensen met een lvb. Zij hebben het gevoel dat het traject goed toegankelijk is, dat zij luisteren naar de behoefte van de deelnemende partijen en dat zij ervoor zorgen dat niemand overvraagd wordt. Zij lassen pauzes in waar mogelijk, maar ervaren eigenlijk nooit dat het gesprek niet in een keer afgerond kan worden. Tegelijkertijd gaven zij aan slechts af en toe geconfronteerd te worden met deelnemers met een lvb. Dit roept een aantal vragen op voor toekomstig onderzoek:

      • Wordt een groot deel van de potentiële deelnemers met een lvb eerder al uitgeselecteerd, waardoor zij niet bij de respondenten terechtkwamen? En is dit terecht, omdat dit mensen betreft voor wie het bemiddelingstraject minder geschikt is? Of worden sommigen hier ten onrechte buiten de herstelbemiddeling gehouden? Hoe kan de toegang tot herstelbemiddeling eventueel verbeterd worden?

      • Werden deelnemers met een lvb wellicht niet altijd als zodanig herkend? En hoe zou die herkenning verbeterd kunnen worden? Hoewel erkend wordt dat ‘het plakken van een label lvb’ hier mogelijk niet noodzakelijk is, is de vraag dan toch hoe de herkenning van de specifieke behoeftes kan worden versterkt.

      • Wat zijn de ervaringen van deelnemers met een lvb en ervaringen van de andere partij? In hoeverre zijn knelpunten te ondervangen, zodanig dat zij de herstelrechtvoorziening als positief ervaren?

      • Hoe vaak verlopen trajecten met een deelnemer met een lvb positief en hoe vaak stranden ze? Hoe kunnen we daadwerkelijk zicht krijgen op de kenmerken die een positief traject in de weg staan en welke kenmerken zijn juist voorspellend voor een positief afgesloten herstelbemiddeling?

      • Waren de geïnterviewde respondenten representatief of was de groep een selectie met affiniteit voor werken met een lvb? Waren zij (onbewust) bekwaam of overschatten ze hun vaardigheden? Welke kennis en vaardigheden hebben mediators en bemiddelaars nodig om te kunnen werken met deelnemers met een lvb? Moet elke mediator of bemiddelaar dit kunnen of is het goed om mensen te hebben die zich hierin specialiseren?

      Dat zijn vragen waar we met behulp van de bemiddelings- en mediationpraktijk de komende jaren mee voort kunnen. Met meer kennis over en erkenning van de noden van mensen met een lvb kunnen we werken aan een passend niveau van bemiddeling en mediation voor iedereen.

    • Literatuur
    • Beaver, K., J. Schwartz, J. Nedelec, E. Connolly, B. Boutwell & J. Barnes (2013) Intelligence is associated with criminal justice processing: Arrest through incarceration. Intelli­gence, 41(5), 277-288.

    • Berger, M. & A. Wolthuis (2021) Herstelrecht geeft kinderen en jongeren autonomie. Tijdschrift Conflicthantering, (2), 23-28.

    • Claessen, J., J. Blad, G. Slump, A. van Hoek, A. Wolthuis & T. de Roos (2018) Voorstel van Wet strekkende tot de invoering van herstelrechtvoorzieningen in het Wetboek van Strafvordering, inclusief Memorie van Toelichting. Oisterwijk: Wolf Legal Publishers.

    • Claessen, J., G. Zeles, S. Zebel & H. Nele (2015) Bemiddeling in strafzaken in Maastricht III. Onderzoek naar recidive bij jeugdigen en volwassenen. Tijdschrift voor Herstelrecht, 15(4), 9-24.

    • Dienst Publiek en Communicatie. Ministerie van Algemene Zaken (2021) CommunicatieRijk. Opgehaald van Taalniveau B1: www.communicatierijk.nl/vakkennis/rijkswebsites/aanbevolen-richtlijnen/taalniveau-b1.

    • Douma, J. (2018) Jeugdigen en (jong)volwassenen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVB.

    • Drost, V., S. Kluft, E. Klein Hofmeijer & E. Reiff (2021) LVB in de strafrechtketen, procesevaluatie. Den Haag: WODC.

    • Frisell, T., Y. Pawitan & N. Långström (2012) Is the association between general cognitive ability and violent crime caused by family level confounders? PLoS ONE, 7, July 24th.

    • Geenen, M.J., M. Kalter, T. van Mazijk, M. Uitslag & M. Lamkaddem (2019) MEDIATION IN STRAFZAKEN: GEBORGD IN KWALITEIT, Een onderzoek naar kwaliteitseisen voor mediators in strafzaken. Utrecht: Hogeschool Utrecht.

    • Kaal, H. (2016) Prevalentie licht verstandelijke beperking in het justitiedomein. Leiden: Expertisecentrum Jeugd Hogeschool Leiden.

    • Kaal, H. & B. Jong (2017) Registratie van LVB-problematiek in het justitiële domein. Onderzoek naar de haalbaarheid van en mogelijkheden voor het schatten van de prevalentie van LVB binnen het justitiële domein op basis van bestaande registraties. Leiden: Hogeschool Leiden.

    • Kaal, H. & N. Spaan (2015) Onbeperkt toegang tot recht? Slachtoffers met een licht verstandelijke beperking in de strafrechtsketen. Leiden: Hogeschool Leiden.

    • Kaal, H., H. Nijman & X. Moonen (2015) SCIL. Voor volwassenen (SCIL 18+) en jongeren van 14 tot en met 17 jaar (SCIL 14-17). Handleiding. Amsterdam: Hogfrere.

    • Ministerie van Financiën (2019) Mensen met een licht verstandelijke beperking (Rapport Interdepartementaal beleidsonderzoek). Den Haag.

    • Mual, M. & A. Pinkster (red.) (2020) Mediation in Strafzaken: Berichten uit de praktijk, Utrecht: VMSZ.

    • Rijksoverheid (2020a) Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces. Opgehaald van Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/01/08/tk-bijlage-beleidskader-herstelrechtvoorzieningen-gedurende-het-strafproces.

    • Rijksoverheid (2020b) Voortgangsbrief beleidskader herstelrecht slachtoffers. Opgehaald van Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/12/18/tk-voortgangsbrief-beleidskader-herstelrecht-en-reactie-op-motie-van-den-berge-c-s.

    • Roos, J. (2017) Kenmerken en implicaties van een licht verstandelijke beperking. In: H. Kaal, N. Overvest & M. Boertjes, Beperkt in de keten (p. 19-40). Den Haag: Boom Lemma.

    • Shapland, S., A. Atkinson, J. Dignan,L. Edwards, J. Hibbert, M. Howes & A. Sorsby (2008) Does Restorative Justice affect reconviction? The fourth report from evaluation of three schemes. University of Sheffield: Centre for criminological research.

    Noten

    • 1 De input van studenten aan Hogeschool Leiden Verena Valkenburg, Charlotte Pistor, Sheetal Kruithof en Merel Groenveld maakte het mede mogelijk dit artikel te schrijven. Verena richtte zich op herstelbemiddeling bij lvb in brede zin, Charlotte focuste op mediation in het strafrecht en Sheetal en Merel op mediation bij huiselijk-geweldzaken. Zij interviewden in 2019 gezamenlijk 13 mediators in het strafrecht, 2 herstelbemiddelaars en 14 deskundigen op het gebied van lvb.


Print dit artikel