DOI: 10.5553/TvC/0165182X2024003

Tijdschrift voor CriminologieAccess_open

Artikel

Veiligheid in Nederlandse penitentiaire inrichtingen

Aanleidingen voor geweld en dilemma’s in het werk van directeuren

Trefwoorden misconduct, incarceration, victimisation, prison-based organised crime, corrections
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Esther van Ginneken. (2024). Veiligheid in Nederlandse penitentiaire inrichtingen. Tijdschrift voor Criminologie (66) Online First, .

    Maintaining a safe environment for incarcerated individuals and staff is a core task of any prison service. Concerns about risk of continued criminal activity and violence pose challenges for prison management. This paper discusses perceived causes of violence and how prison managers approach these issues. This is based on interviews with 45 prison managers from all Dutch prisons. A key finding is that prison-based organised crime is associated with a serious threat of violence in men‘s prisons. Other concerns include psychiatric problems and the vulnerability of people convicted of sex offences.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Een kerntaak van de Dienst Justitiële Inrichtingen is om de veiligheid te bewaren binnen de muren van de penitentiaire inrichtingen (PI’s). Geweldsincidenten vormen een bedreiging voor de veiligheid van personeel en gedetineerden. Het doel van dit onderzoek is om vanuit managementperspectief inzicht te geven in de aard en omvang van geweld en andere veiligheidsproblematiek in Nederlandse PI’s, de gepercipieerde aanleiding van geweldsincidenten en de beheersing van veiligheidsproblemen. Dit onderzoek is gebaseerd op interviews met 45 directieleden. In het algemeen kan worden gesteld dat een veiligheidsgevoel gepaard gaat met een groot veiligheidsbewustzijn onder directeuren. Een belangrijke bevinding is dat voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD) en de daaraan gerelateerde dreiging van ernstig geweld worden gezien als groot veiligheidsprobleem in PI’s voor mannen, maar dat het tegelijkertijd moeilijk is om deze dreiging te objectiveren. Deze bijdrage gaat daarom nader in op de betekenis en het belang van veiligheidsbeleving. Ook andere veiligheidszorgen komen aan bod, zoals psychiatrische problematiek en de bescherming van mensen met een zedenachtergrond.

    • Inleiding

      Het Nederlandse gevangeniswezen telt 25 penitentiaire inrichtingen, die samen gemiddeld 8.621 gedetineerden huisvesten. De jaarlijkse instroom van nieuwe gedetineerden ligt rond de 27.000, waarvan het merendeel niet langer dan een paar maanden in detentie verblijft.1x Cijfers op basis van ‘Infographic Gevangeniswezen 2022’, www.dji.nl/over-dji/documenten/publicaties/2023/05/30/infographic-gevangeniswezen. Tijdens hun detentie is de zorg voor gedetineerden aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) toevertrouwd. De organisatie is niet alleen verantwoordelijk voor beveiliging van de maatschappij, maar ook voor de veiligheid en het welzijn van gedetineerden en medewerkers. Zowel de externe beveiliging als de interne veiligheid is een constant aandachtspunt voor DJI. In 2023 bracht DJI de volgende zorgen onder de aandacht van de Tweede Kamer: (1) er zijn steeds meer gedetineerden met een zorgbehoefte; (2) de groep gedetineerden met een hoog veiligheidsrisico groeit; en (3) personeelstekort zet de taakuitoefening onder druk.2x Bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 29362, nr. 326, ‘Stand van uitvoering 2022 DJI’. Deze zorgen worden onderschreven door resultaten van een enquête van vakbond FNV onder 1.839 medewerkers van DJI; hieruit komt naar voren dat medewerkers ervaren dat intimidatie door gedetineerden toeneemt, dat de doelgroep verhardt, en dat gedetineerden hun criminele activiteiten voortzetten vanuit detentie (voortgezet crimineel handelen vanuit detentie, oftewel VCHD).3x Enquête FNV-DJI (2022), www.fnv.nl/nieuwsbericht/sectornieuws/fnv-overheid/2022/01/personeel-dji-geintimideerd-door-gevangenen-en-lei.
      In de huidige studie wordt licht geworpen op deze onderwerpen vanuit een managementperspectief, om inzicht te geven in de zorgen, afwegingen en dilemma’s van directieleden, die een grote verantwoordelijkheid hebben voor het bewaren van de orde en veiligheid in penitentiaire inrichtingen (PI’s). Allereerst worden objectieve en subjectieve veiligheid gedefinieerd. Vervolgens bespreek ik de huidige status van onderzoek naar veiligheid in gevangenissen, waarin nog weinig aandacht is voor het belang van subjectieve veiligheid, en daarna de methode en bevindingen van het onderzoek naar veiligheidsproblematiek gepercipieerd door directieleden van Nederlandse PI’s. Tot slot reflecteer ik in de discussie op het concept subjectieve veiligheid en aandachtspunten en aanbevelingen naar aanleiding van het huidige onderzoek.

    • Objectieve en subjectieve veiligheid

      Veiligheid kent vele vormen en uitingen en kan op evenzoveel manieren onderzocht worden. Grofweg kan een onderscheid gemaakt worden tussen objectieve en subjectieve veiligheid: met objectieve veiligheid wordt de afwezigheid van feitelijke en waarneembare bedreigingen van de veiligheid bedoeld, zoals geweld tegen personeel en medegedetineerden in de gevangeniscontext; met subjectieve veiligheid wordt hier veiligheidsbeleving bedoeld (Pleysier, 2011). Hieronder ga ik nader in op deze verschillende constructen en de onderlinge relatie.
      Het begrip ‘objectief’ veronderstelt dat er een werkelijkheid is en dat deze meetbaar is. Een dergelijke ontologische en epistemologische veronderstelling ligt ten grondslag aan het positivisme, dat ervan uitgaat dat we met de ‘juiste’ onderzoeksmethode (binnen het positivisme is dit doorgaans een kwantitatieve onderzoeksmethode) de werkelijkheid kunnen kennen of benaderen. Criminaliteitscijfers – en in de gevangenis meldingen van geweldsincidenten – kunnen worden gezien als een benadering van objectieve veiligheid. Hier ligt echter een definitie aan ten grondslag die veranderlijk en normatief is en deels wordt ingegeven door wat als bedreiging van de veiligheid wordt gezien; met andere woorden, op deze manier bekeken zijn veiligheid en onveiligheid een sociaal construct. Een sociaal constructivistische epistemologie ontkent niet dat er een werkelijkheid is, maar wel dat wij deze objectief kunnen meten; we kunnen alleen de perceptie en betekenis onderzoeken die mensen aan de werkelijkheid geven. Op basis hiervan is het mogelijk om te beargumenteren dat objectieve veiligheid niet is vast te stellen, en dat we alleen een subjectieve of intersubjectieve veiligheid kunnen kennen. In deze bijdrage maak ik echter wel onderscheid tussen objectieve indicatoren van veiligheid (uitgaande van een consensus), zoals geweldsincidenten en slachtofferschap, en subjectieve veiligheid (oftewel, veiligheidsbeleving).
      Subjectieve veiligheid is geen eendimensionaal construct, hoewel deze in de gevangenisliteratuur nog vaak als zodanig benaderd en gemeten wordt. In de bredere criminologische literatuur maakt men onderscheid tussen drie componenten, namelijk een cognitieve, affectieve en gedragscomponent (De Groof, 2006; DuBow et al., 1979; Ferraro & Grange, 1987). De cognitieve component correspondeert met risicoperceptie: de inschatting van een risico op een bepaalde gebeurtenis en de voorziene gevolgen (Jackson, 2011; Warr, 1987). De affectieve of emotionele component gaat over de angst voor slachtofferschap of zorgen over criminaliteit. Naast een cognitieve inschatting en emotionele reactie kunnen ook bepaalde beschermende of ontwijkende gedragingen onderdeel zijn van subjectieve veiligheid. Subjectieve veiligheid kan bovendien gericht zijn op algemene (collectieve) en individuele veiligheidsrisico’s (Amerio & Roccato, 2005). In de gevangenis geldt hetzelfde: daar kunnen mensen zich zorgen maken over de algemene veiligheid of de veiligheid van bepaalde groepen, maar ook over hun persoonlijke veiligheid.
      Veiligheidsbeleving (subjectieve veiligheid) correspondeert niet een-op-een met de feitelijke aanwezigheid of afwezigheid van bedreigingen van de veiligheid (objectieve veiligheid). In de literatuur over angst voor criminaliteit wordt geschreven over de ‘risk-fear paradox’, namelijk de bevinding dat juist mensen met een lager risico op slachtofferschap een grotere angst hebben om slachtoffer te worden (Hale, 1996). In de gevangenisliteratuur vindt men de ‘safety paradox’, verwijzend naar het empirisch fenomeen dat het risico op slachtofferschap hoog is in de gevangenis, terwijl mensen het desondanks als een relatief veilige omgeving ervaren (Bottoms, 1999). Hoewel percepties niet altijd overeenkomen met de werkelijkheid, kunnen ze de werkelijkheid wel beïnvloeden, omdat ze bijvoorbeeld leiden tot risicomijdend gedrag. Het klassieke Thomas’ theorema signaleerde al dat percepties van de werkelijkheid reële gevolgen hebben: ‘If men define situations as real, they are real in their consequences’ (Thomas & Thomas, 1928, p. 572). Bovendien kan een consensus over veiligheid en veiligheidsrisico’s uiteindelijk ook beleid beïnvloeden, wat betekent dat de gevolgen wijdverbreid en persistent kunnen zijn. In de bestaande gevangenisliteratuur is echter meer aandacht voor voorspellers van objectieve indicatoren van veiligheid dan voor subjectieve veiligheid.

    • Veiligheid in gevangenissen

      In onderzoek naar veiligheid in gevangenissen is tot dusver weinig aandacht geweest voor het concept ‘veiligheid’ en hoe veiligheidsbeleving zich verhoudt tot specifieke (objectieve) bedreigingen van de veiligheid. In plaats daarvan heeft onderzoek zich voornamelijk gericht op het verklaren van ongewenst gedrag (‘misconduct’) van gedetineerden, dat uiteen kan lopen van verbale agressie en regel­overtredingen tot (ernstig) fysiek geweld. Deze verschillende vormen van gedrag worden vaak onder dezelfde noemer (‘misconduct’) bestudeerd, maar de keuze van uitkomstvariabelen heeft belangrijke implicaties voor bevindingen (Steiner & Wooldredge, 2013). Het is bovendien waarschijnlijk dat verschillende vormen van gedrag zich wisselend verhouden tot ervaren veiligheid van gedetineerden en personeel. In mindere mate is er ook aandacht voor slachtofferschap in de gevangenisliteratuur. Hoewel – conform de safety paradox – institutionele (i.e. geaggregeerde) objectieve indicatoren van veiligheid niet direct gelinkt lijken te zijn aan subjectieve veiligheid (O’Donnell & Edgar, 1999), zijn individuele slachtofferschapservaringen wel gerelateerd aan lagere veiligheidsgevoelens (O’Donnell & Edgar, 1999; Wolff & Shi, 2009). De bestaande literatuur heeft weliswaar veel relevante inzichten opgeleverd over individuele en institutionele voorspellers van objectieve indicatoren van veiligheidsbedreigingen (voor reviews van de literatuur over regelovertredingen en slachtofferschap in de gevangenis, zie Steiner, 2018; Steiner et al., 2017), maar er is ook een aantal belangrijke blinde vlekken.
      Ten eerste is het opmerkelijk dat er weinig aandacht is voor de veiligheid van medewerkers in de gevangenis, zowel in objectieve als in subjectieve zin (maar zie Lahm, 2009; McNeeley, 2021; Steiner & Wooldredge, 2017). De literatuur over deze beroepsgroep heeft zich voornamelijk gericht op ervaren werkplezier, tevredenheid met de organisatie en werkdruk (Butler et al., 2019); uit Nederlands onderzoek komt naar voren dat deze factoren – op afdelingsniveau gevat als ‘werkklimaat’ – gerelateerd zijn aan subjectieve veiligheid (Palmen et al., 2022). Een interessante bevinding uit deze studie is dat veiligheidsgevoel (gemeten met vier items, waaronder ‘De werkomgeving is zo ingericht dat ik me veilig voel’) voor een belangrijk deel (19 procent) afhankelijk is van de afdeling waar men werkt. Voorts zijn werkdruk en tevredenheid met de organisatie – als onderdelen van werkklimaat op de afdeling – sterker gerelateerd aan veiligheidsgevoel dan samenstelling van gedetineerden op de afdeling en leefklimaat. Verder laat Amerikaans onderzoek zien dat de voorspellers van subjectieve veiligheid van medewerkers verschillen van die van gerapporteerd slachtofferschap (Steiner & Wooldredge, 2017). Het belang van meer aandacht voor subjectieve veiligheid van medewerkers wordt onderstreept door onderzoek dat aantoont dat een groter veiligheidsgevoel gerelateerd is aan lager ziekteverzuim en minder mentale gezondheidsproblemen (Ferdik & Smith, 2017).
      Ten tweede lijkt de Nederlandse beleidsreactie op gepercipieerde veiligheidsproblematiek in gevangenissen die te maken zou hebben met georganiseerde criminaliteit vooruit te lopen op gedegen onderzoek naar dit onderwerp (Meijer & Van Meeteren, 2022; Struijk et al., 2023). Er worden vrijheidsbeperkende maatregelen en afdelingen verkend en reeds ingezet om het risico op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD) in te perken. De term VCHD verwijst naar criminele activiteiten door personen in detentie, met directe of indirecte gevolgen voor de buitenwereld (Verwest et al., 2018). Welke handelingen hier precies onder vallen en hoe groot het probleem daadwerkelijk is, is onduidelijk. Deze criminele activiteiten kunnen gericht zijn op het leven binnen detentie, zoals het binnensmokkelen van contrabande, maar ook op de buitenwereld. Dit kan, bijvoorbeeld, bestaan uit het organiseren van drugstransporten, bedreigingen, of zelfs liquidaties. Daarnaast worden ook voorbereidende handelingen op criminele activiteiten, zoals het inwinnen van informatie over medewerkers of medegedetineerden, doorgaans als VCHD gezien. Op praktijk- en beleidsniveau in Nederland is er groeiende aandacht voor dit fenomeen en wordt onderzocht op welke manieren VCHD beperkt kan worden (Struijk et al., 2023). De schaarse internationale wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp richt zich voornamelijk op de handel in contrabande; hieruit ontstaat het beeld van een hiërarchie waarin de meest invloedrijke personen vaak juist buiten zicht blijven omdat ze meer kwetsbare personen gebruiken om de activiteiten uit te voeren (Gooch & Treadwell, 2020).
      Tot slot is de invloed van management op de veiligheid in PI’s een onderbelicht onderwerp; in de literatuur wordt managementstijl vooral van belang gezien om uitingen van collectief geweld (opstanden) te verklaren (DiIulio, 1987). De huidige consensus in de literatuur is dat een bovenmatige afhankelijkheid van dwang de legitimiteit van macht van medewerkers en daardoor uiteindelijk orde en veiligheid ondermijnen, maar dat gedetineerden wel veel waarde hechten aan consistentie, duidelijkheid en voorspelbaarheid in de manier waarop macht wordt uitgeoefend (Craig, 2004; Ricciardelli & Sit, 2016; Sparks et al., 1996). In de literatuur is echter vooral aandacht voor de manier waarop medewerkers die dagelijks in contact staan met gedetineerden omgaan met hun discretionaire bevoegdheid (Lieb­ling, 2000; Steiner & Wooldredge, 2018) en minder voor het perspectief van directeuren (maar zie Bennett, 2016; Dubois, 2018; Morgenstern & Rogan, 2023). Dit is een belangrijk aandachtspunt, omdat directeuren invloed hebben op zowel de ‘harde’ veiligheidsmaatregelen (vrijheidsbeperkingen), die worden opgelegd aan gedetineerden, als de ‘zachte’ macht, die wordt uitgeoefend in de manier waarop personeel interacteert met gedetineerden, en indirecte gedragsbeïnvloeding door keuzes over activiteiten en privileges. Harde veiligheidsmaatregelen betreffen sancties (zoals een bepaald aantal dagen opsluiting in eigen cel of een strafcel) en maatregelen (zoals uitsluiting van deelname aan activiteiten) die worden opgelegd. Wat betreft zachte macht is de directeur verantwoordelijk voor beslissingen die worden genomen in het kader van het systeem van promoveren en degraderen, wat consequenties heeft voor het dagprogramma, bezoek en voorwaardelijke invrijheidstelling (Elbers et al., 2021). Bovendien is de directie verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van zowel gedetineerden als personeel. In dit onderzoek wordt daarom vanuit managementperspectief naar veiligheid in Nederlandse PI’s gekeken.
      De drieledige onderzoeksvraag die centraal staat, is: wat beschouwen gevangenisdirecteuren als de belangrijkste veiligheidsproblemen in PI’s; welke verklaringen worden hiervoor gegeven; en wat zien ze als de impact hiervan? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden wordt een sociaal constructivistische benadering gehanteerd; dit betekent dat respondenten verschillende dingen kunnen verstaan onder het begrip veiligheid.

    • Dataverzameling en analyse

      Om een indruk te krijgen van de gepercipieerde aard van veiligheidsproblematiek in Nederlandse PI’s heeft de auteur semigestructureerde interviews gehouden met 21 Vestigingsdirecteuren (VD’s), 21 Plaatsvervangend Vestigingsdirecteuren (plv. VD’s) en 3 respondenten (tevens directielid) met de functie Hoofd Veiligheid (Ntotaal=45). Verwacht kan worden dat zij goed op de hoogte zijn van de algemene veiligheid en geweldsincidenten in de PI. Elke PI heeft één VD en meerdere plv. VD’s, variërend in aantal.4x PI’s met een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) hebben ook een Directeur Zorg en Behandeling, die met de Vestigingsdirecteur zorgt voor een duale aansturing. Alle respondenten waren tevens bevoegd om rapporten naar aanleiding van geweldsincidenten of andere overtredingen af te handelen en te bestraffen. Alle PI’s hebben deelgenomen aan het onderzoek.5x Respondenten zijn geworven middels een e-mail gericht aan de Vestigingsdirecteur en directiesecretaris van alle PI’s (inclusief PPC’s, uitgezonderd de PI op Bonaire) met uitleg over het onderzoek en het verzoek om bij bereidheid tot deelname een afspraak voor een interview te plannen met de VD en een plv. VD.,6x Voor het onderzoek is toestemming verleend door DJI; zij hebben geen inzicht in de data en geen zeggenschap over de (publicatie van) resultaten. De leeftijd van respondenten varieerde van 38 tot 68 jaar, met een gemiddelde van 54 jaar. 17 (38 procent) vrouwen en 28 (62 procent) mannen hebben deelgenomen aan het onderzoek. De meerderheid van de respondenten had meer dan vijftien jaar ervaring binnen DJI; een deel ervan (n=11) was ooit als bewaker of penitentiaire inrichtingswerker (PIW’er) begonnen.
      Interviews vonden plaats aan de hand van een interviewleidraad met de volgende onderwerpen: achtergrond respondent, veiligheidsproblemen in de PI, aanleidingen geweld, casussen, onveiligheidsgevoelens personeel en gedetineerden, aanpak veiligheidsproblemen en verschillen tussen inrichtingen, afdelingen en regimes. In de meeste interviews zijn onder andere de volgende vragen gesteld, die materiaal voor de huidige bijdrage hebben opgeleverd: ‘Wat zie je als grootste bedreiging van de veiligheid in deze PI?’, ‘Voel je je veilig in je werk?’ en ‘Krijg je soms signalen van gedetineerden/medewerkers dat ze zich onveilig voelen, en zo ja, welke?’ Omdat de interviews semigestructureerd waren en de vraagstelling varieerde tussen interviews is ervoor gekozen om geen aantallen te noemen in de bevindingen. Wel is er gekeken naar consistentie tussen interviews (of er tegengestelde ideeën waren) en of een thema vaak spontaan werd genoemd; vragen waren zo min mogelijk leidend. De duur van interviews varieerde van 43 tot 123 minuten, met een gemiddelde duur van 70 minuten. Alle interviews zijn opgenomen met een audiorecorder en woordelijk getranscribeerd. Voor de analyse zijn de interviews herhaaldelijk doorgelezen en samengevat, en zijn de bevindingen met betrekking tot de onderzoeksvragen van dit artikel uit de interviews (inductief) afgeleid en gecategoriseerd. Vervolgens zijn deze interviews nogmaals geanalyseerd aan de hand van de categorieën om overeenkomsten en tegenstellingen in de interviews in kaart te brengen. Om de anonimiteit van respondenten te bewaren, wordt bij het gebruik van citaten enkel verwezen naar een respondentnummer. Kenmerken van respondenten of PI’s zijn meegenomen in de analyse en worden besproken indien relevant, zonder dat deze naar personen herleidbaar zijn. Zo waren sommige bevindingen vooral van toepassing op PI’s met een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) en hadden andere te maken met de grootte van afdelingen in een PI. In veel gevallen was er echter sprake van een landelijk patroon.

    • Bevindingen

      Het algemene beeld dat uit de interviews naar voren komt, is dat de directieleden de PI’s als een veilige omgeving zien. Desondanks vinden er met enige regelmaat geweldsincidenten plaats, zowel vechtpartijen tussen gedetineerden onderling als geweld gericht tegen personeel. Dit laatste komt minder vaak voor dan geweld tussen gedetineerden onderling, maar de impact wordt wel als groter ervaren. De directeuren omschrijven de PI’s als ‘veilig’ en zeggen zich ‘veilig te voelen’, maar uiten wel hun ‘zorgen’ (vaak in die woorden) over verschillende bedreigingen voor de veiligheid. De veiligheidsproblematiek in PI’s met vrouwen is van een heel andere aard dan in PI’s met mannen en zal onderwerp zijn van een apart onderzoek. De bevindingen die in dit artikel worden besproken, hebben dan ook voornamelijk betrekking op PI’s met mannen.7x Alle interviews waren desondanks waardevol om te includeren, omdat alle directeuren ofwel ook verantwoordelijk waren voor locaties of afdelingen waar mannen werden gehuisvest, ofwel ervaring hadden in inrichtingen met mannen.
      Tabel 1 toont de oorzaken en aanleidingen voor fysiek geweld die uit de interviews naar voren komen en waarvan de inschatting is dat het geregeld voorkomt. Seksueel geweld is nadrukkelijk ook aan bod gekomen in de interviews, maar directeuren gaven aan dat ze er niet van op de hoogte zijn of dit plaatsvindt, op enkele uitzonderlijke incidenten na. Ook gewelddadige gecalculeerde aanvallen op personeel met ernstig letsel als gevolg – niet voortkomend uit een stoornis – worden als zeldzaam gezien, maar hebben wel een bijzonder grote impact wanneer ze voorkomen. De geweldsincidenten met meer structurele oorzaken, het grootste risico op ernstig letsel of de grootste kans op herhaling zijn incidenten gerelateerd aan (1) VCHD, (2) afkeer tegen zedendelinquenten, (3) een verstoorde relatie en gebrekkige communicatie tussen personeel en gedetineerden, en (4) psychiatrische problematiek. De eerste twee categorieën worden meestal gerelateerd aan onderling geweld tussen gedetineerden, terwijl de andere twee categorieën vaker genoemd worden in relatie tot geweld gericht op personeel. Hieronder wordt elk van deze categorieën toegelicht en worden tevens de dilemma’s beschreven die door directeuren worden ervaren in de aanpak van deze problemen.

      Tabel 1 Oorzaken en aanleidingen van fysiek geweld blijkend uit interviews met directieleden
      Gedetineerden onderlingGedetineerden tegenover personeel
      Conflict over ruimte en middelen (bijv. gebruik telefoon) Voortkomend uit psychiatrische stoornis
      Oplossing conflict binnen of buiten Verstoorde relatie en gebrekkige communicatie
      Bevestiging gedragsnormen (bijv. afkeuring lawaai ’s nachts)
      Afkeer van het delict van het slachtoffer
      Afrekening in het kader van VCHD

      VCHD als grootste veiligheidsprobleem

      Veruit de meeste directeuren geven aan dat ze zich veilig voelen in hun werk en dat er weinig ernstige geweldsincidenten plaatsvinden. Tegelijkertijd is er een groot veiligheidsbewustzijn, zowel wat betreft de risico’s die werken in de PI met zich meebrengt, als wat betreft de risico’s die de veiligheid van gedetineerden kunnen bedreigen. Wat door velen als grootste veiligheidsprobleem wordt gezien is de dreiging van ernstig geweld, die men koppelt aan VCHD.

      Respondent 26: ‘Mensen hebben wel het gevoel van, ja, dit soort organisaties zijn rücksichtslos. (…) Mensen zijn wel bang als zij zelf optreden dat het persoonlijk tot dreigingen naar hun gaat leiden. Terwijl als in het verleden iemand bedreigd werd, dan zeiden ze van, “joh, je bent nummer 40, sluit maar achteraan.” Dus dan had dat geen impact. En dat is bij de meeste gedetineerden nog steeds zo. Maar goed, als gedetineerden van een bepaald kaliber dreigen, dan is die impact veel groter. Dat is ook die angst, dan gaat personeel ook die confrontatie veel minder aan. En dat, dat is wat we gezien hebben.’

      Zoals deze respondent illustreert, lijkt de reputatie van bepaalde gedetineerde personen (oftewel symbolisch kapitaal; Bourdieu & Wacquant, 2013) een angst op te wekken, die vervolgens het handelen beïnvloedt. Respondenten geven blijk van een vrees dat VCHD uiteindelijk zo ontwrichtend kan werken dat het de primaire taken van DJI – namelijk het beveiligen van de maatschappij en het werken aan een verantwoorde terugkeer – in de weg zal staan. Een andere zorg was dat medewerkers onder druk zouden worden gezet om een rol in VCHD te vervullen, zoals het binnenbrengen van contrabande. Twijfels over integriteit en vermoedens van corruptie zijn echter vaak moeilijk om te onderzoeken en kunnen ook tot spanningen onder personeel leiden.8x Voor een recente zaak die heeft geleid tot het ontslag van een medewerker, niet op basis van verwijtbaar handelen, maar wel op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, zie Rb. Noord-Holland 5 september 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:8950.
      Het grote risicobewustzijn rondom VCHD wordt gevoed door een aantal ernstige bedreigingen van medewerkers en incidenten die ook in de media aandacht hebben gehad.9x Zie bijvoorbeeld ‘Medewerkers van EBI Vught ondergedoken na dreiging uitbraak Taghi’ (25 november 2021), www.ad.nl/binnenland/medewerkers-van-ebi-vught-ondergedoken-na-dreiging-uitbraak-taghi~aa35293f; ‘Opnieuw auto’s van personeel in brand gestoken bij gevangenis De Schie: “Buitengewoon intimiderend”’ (1 juni 2022), www.ad.nl/rotterdam/opnieuw-auto-s-van-personeel-in-brand-gestoken-bij-gevangenis-de-schie-buitengewoon-intimiderend~a926a03d/; ‘Personeel gevangenis Zaanstad op dodenlijst van voormalig Hells Angels-kopstuk’ (31 augustus 2021), www.ad.nl/noord-holland/personeel-gevangenis-zaanstad-op-dodenlijst-van-voormalig-hells-angels-kopstuk~ad390ea2/. Het merendeel van de respondenten heeft zelf vooralsnog niet te maken gehad met bedreigingen die tot aangifte hebben geleid. Toch heeft ook de dreiging wel degelijk een concrete impact, bijvoorbeeld doordat mensen directer in contact staan met de politie, extra alert zijn op hun omgeving (bijv. of ze achtervolgd worden in het verkeer), zeer zorgvuldig zijn in het delen van persoonlijke informatie en afspraken maken over veiligheid in de privésfeer. Ondanks een groot veiligheidsgevoel is er dus ook sprake van risicomijdend en beschermend gedrag (De Groof, 2006).
      VCHD wordt als ongrijpbaar probleem omschreven, omdat men aangeeft niet te weten wat er daadwerkelijk plaatsvindt, en over beschikbare informatie mag niet open worden gecommuniceerd. Bovendien worden VCHD-activiteiten vaak uitgevoerd in samenwerking met mensen buiten detentie, waarbij de toezichtmogelijkheden beperkt zijn, bijvoorbeeld via bezoek of telefonisch, al dan niet met illegale mobiele telefoons. Met andere woorden, VCHD is gelinkt aan subjectieve veiligheid, maar het is niet duidelijk hoe het zich verhoudt tot objectieve veiligheid. Desondanks zijn concrete uitwassen ervan zichtbaar rondom de contrabandehandel in detentie (dit betreft voornamelijk softdrugs en mobiele telefoons). De opsporing van contrabande leidt echter zelden tot de identificatie van de personen die de leiding hebben in het organiseren van de handel, dit zijn doorgaans namelijk niet de mensen die zelf drugs gebruiken en de contrabande ontvangen en bewaren. Deze rollen worden vervuld door andere gedetineerden, tegen vergoeding of onder druk; dit komt overeen met bevindingen uit onderzoek in Engeland (Gooch & Treadwell, 2020). Als de contrabande door personeel onderschept of gevonden wordt, zijn de bezitters de personen die gestraft worden en lopen ze bovendien het risico om slachtoffer te worden van geweld (bijv. omdat ze een schuld niet kunnen aflossen). Hierdoor wordt VCHD gezien als een van de belangrijkste aanleidingen voor geweld tussen gedetineerden onderling en het kan uiteindelijk zelfs indirect leiden tot geweld tegen personeel om overplaatsing naar een andere inrichting af te dwingen.

      Respondent 36: ‘Bedreiging van gedetineerden vind ik een groot probleem en ook dat is niet altijd voor ons zichtbaar. Want met alles wat er gebeurt en met name met drugs – invoeren van drugs, bewaren van drugs, verspreiden van drugs en de schulden die ontstaan, want mensen krijgen het eerst gratis en moeten later betalen, het is gewoon een verdienmodel – vindt veel bedreiging en intimidatie plaats.’
      Interviewer: ‘En wat krijgen jullie daarvan mee?’
      Respondent 36: ‘Dat het uiteindelijk escaleert of dat iemand zegt: “Ik ga terug naar mijn eigen cel, ik wil niet meer naar buiten, ik wil overgeplaatst worden.” En dan vraag je: “Waarom wil je overgeplaatst worden?” Dat willen ze niet zeggen.’
      Interviewer: ‘Komt dat vaak voor?’
      Respondent 36: ‘Meerdere malen per jaar. En we merken ook wel eens dat iemand gekke dingen doet. Dus dat hij opeens zijn cel gaat slopen. Dan denk je: hè, daar was toch helemaal niet zoveel aan de hand? Maar dan denkt hij: ik ga naar de isoleercel en ik word overgeplaatst. En het kan zelfs zo ver gaan dat ze fysiek geweld gaan plegen tegen personeel. Als er één ding is waarvan je zeker weet dat je wordt overgeplaatst, is dat als je een personeelslid een klap geeft. Dus wil jij hier weg omdat je te veel schulden hebt, omdat het je te heet onder de voeten wordt, omdat je je hier niet meer veilig voelt of waant, dan hoef je maar één ding te doen: geef een personeelslid een klap en je gaat.’

      Het is voor PIW’ers en directeuren moeilijk om bedreiging en geweld voortkomend uit VCHD – zoals hierboven beschreven – te beheersen, omdat gedetineerden vaak niet open en eerlijk zijn over de situatie en geen namen willen noemen uit angst en vanwege de heersende mores (inmate code) om hierover te zwijgen. Dit kan ook een reden zijn waarom gedetineerden geen overplaatsing verzoeken; zo’n verzoek dient onderbouwd te worden en het delen van informatie kan iemand in gevaar brengen, ook in een andere PI. Een dilemma in het werk van directeuren is dan ook de noodzaak om personen te sanctioneren van wie ze vermoeden dat ze (tevens) slachtoffer zijn, omdat ze onder druk bepaalde overtredingen begaan. Dergelijke overtredingen kunnen bijvoorbeeld zijn het ontvangen van contrabande van bezoek, het bewaren van contrabande in cel, of het binnensmokkelen van contrabande na verlof. In dit verband wordt het ook als problematisch ervaren als gedetineerden in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) contact kunnen hebben met gedetineerden uit de reguliere populatie, omdat de groep ISD-gedetineerden kwetsbaar wordt geacht voor uitbuiting vanwege hun multiproblematiek (zoals een licht verstandelijke beperking (LVB) en verslaving) en gelegenheid hebben om contrabande mee terug te brengen van verlof.
      Een ander dilemma is dat het beheersen en opsporen van VCHD – en dan met name het opsporen van contrabande – op gespannen voet staat met een goed leefklimaat in detentie en re-integratie-inspanningen. Ten eerste staan bepaalde vrijheden en privileges in detentie – zoals bijzondere baantjes (bijv. reiniger) en bezoek zonder toezicht – in dienst van re-integratie, zelfredzaamheid en het onderhouden van een sociaal netwerk. Deze vrijheden bieden echter tegelijkertijd ook meer gelegenheid voor het invoeren en verhandelen van contrabande en minder mogelijkheden voor personeel om dit te controleren, afgezien van regelmatige urinecontroles. Ten tweede zorgen ‘spitacties’, waarbij afdelingen en cellen onaangekondigd worden doorzocht, voor onrust op afdelingen, waardoor het leefklimaat ook aangetast kan worden. Tot slot kan de taak van PIW’ers om ongewenste activiteiten op te sporen het vertrouwen in een eerlijke behandeling en een goede (professionele) relatie tussen PIW’ers en gedetineerden in de weg staan; vertrouwen is ook nodig om rust en veiligheid op een afdeling te bewaren.

      Respondent 44: ‘Negentig procent van onze beveiligingsmaatregelen is bedoeld voor vijf procent van onze gedetineerden, dus over-beveilig je een heleboel mensen en daarmee sta je enigszins die re-integratie ook wat in de weg. Dat is altijd de puzzel, want haal ik een hek weg, dan ben ik de belangrijkste gedetineerde kwijt, en dat vinden ze dan toch op het Hoofdkantoor ook niet echt leuk. En ja, anderzijds, als ik er te veel hekken omheen zet, dan krijgt diegene die wel terug wil die maatschappij in, en ook wel wat wil leren, steeds minder kans, omdat ik hem te veel beperk. Dat is het leukste vraagstuk waar ik me mee bezighoud.’

      Het spanningsveld tussen beheersing in dienst van veiligheid en vrijheden in dienst van een goed leefklimaat en re-integratie is een thema waar veel respondenten zich mee bezighouden. Tegelijkertijd wordt dit soms ook gezien als een valse tegenstelling: enerzijds omdat een goed leefklimaat en re-integratie-inspanningen ook kunnen bijdragen aan veiligheid, zowel in de PI’s als daarbuiten, en anderzijds omdat veiligheid ook onderdeel is van een goed leefklimaat en gezien kan worden als voorwaarde om re-integratie mogelijk te maken.

      Zedenachtergrond van gedetineerden

      Een tweede aanleiding voor onderling geweld is gerelateerd aan het delict waarvan een medegedetineerde verdacht wordt of waarvoor hij veroordeeld is. Zodra bekend wordt dat dit een zedendelict betreft, loopt diegene een groot risico om slachtoffer te worden van geweld. Dit kan tot incidenten met zeer ernstig letsel leiden. Er is geen beleid voor de plaatsing van mensen met een zedenachtergrond op een andere afdeling dan een huis van bewaring (HvB)- of reguliere gevangenisafdeling, tenzij ze andere (zorg)indicaties hebben. Op een reguliere HvB- of gevangenisafdeling – zeker een grote afdeling – kan de veiligheid van deze mensen echter niet voortdurend bewaakt worden. Uit zelfbescherming en angst kan iemand zichzelf gaan isoleren: ‘Die sluiten zich vaak op, die zijn bang en die sluiten zich een beetje op in hun eigen cel, die komen er niet echt uit’ (Respondent 10). Wanneer bekend is (geworden) onder medegedetineerden dat iemand een zedenachtergrond heeft, wordt er in de meeste PI’s voor gekozen om de betreffende persoon op de extra zorgvoorziening (EZV) te plaatsen. De EZV is bedoeld om – in een kleinere groep – extra zorg te kunnen bieden aan gedetineerden met lichamelijke of psychische problemen. Een EZV wordt als een veilige omgeving gezien voor mensen met een zedenachtergrond, maar ook als een suboptimale oplossing; deze groep heeft niet per se een indicatie voor extra zorg en daardoor kan krapte ontstaan voor EZV-plaatsen. In sommige PI’s wordt er daarom voor gekozen om een individueel programma aan te bieden op een reguliere afdeling, met het advies om een overplaatsing naar een andere PI aan te vragen (met het idee dat het delict daar niet bekend is).
      Als bijkomend probleem van de plaatsing van zedendelinquenten op de EZV wordt genoemd dat die afdeling een reputatie als ‘zedenafdeling’ onder andere gedetineerden krijgt, wat consequenties heeft voor contact tussen gedetineerden van deze en andere afdelingen: ‘De beeldvorming van een EZV afdeling is ook wel heftig in een gevangenis, omdat je die jongens dus ook niet alleen vrije looplijnen kan laten lopen’ (Respondent 12). Hiermee bedoelt deze respondent dat personen op de EZV zich alleen onder begeleiding door de PI kunnen bewegen, omdat ze anders het risico lopen aangevallen te worden. Voor directeuren is het dus moeilijk om een veilige en geschikte plek te vinden om mensen met een zedenachtergrond te plaatsen. Een andere optie is een zorgvoorziening voor mensen met een zedenachtergrond in PI Arnhem, waar ook gestart kan worden met een behandeltraject gericht op het voorkomen van herhaling van het delict.

      Psychiatrische problematiek als oorzaak van geweld

      Van een andere orde is geweld dat voortkomt uit psychiatrische problematiek – bijvoorbeeld in de waan van een psychose – omdat het onvoorspelbaarder is, vaker gericht tegen personeel en vaker leidt tot letsel. Overeenkomstig de signalen die reeds aan de Tweede Kamer zijn afgegeven (zie de inleiding), schetsen directeuren een beeld van toenemende psychiatrische problematiek onder gedetineerden, die ze koppelen aan een vergelijkbare trend in de maatschappij. Een reden die hiervoor genoemd wordt, is de afname van geïnstitutionaliseerde psychiatrische zorg in de samenleving en daarmee de mogelijkheden om agressie voortkomend uit voornamelijk psychotische problematiek te beheersen. Dit probleem wordt onderschreven door veel directeuren (er is niemand die dit ontkent), omdat ze regelmatig te maken krijgen met zogenoemd verward gedrag onder mensen die instromen in het HvB en op arrestantenafdelingen. Wanneer echter wordt vastgesteld door de psycholoog of psychiater dat dit gedrag voortkomt uit een stoornis en niet te handhaven is in een reguliere inrichting, dan wordt een overplaatsing aangevraagd naar een PPC. In een PPC verblijven personen (in afwachting van een vonnis of reeds veroordeeld tot een gevangenisstraf) met psychiatrische problemen aan wie onvoldoende zorg of behandeling geboden kan worden in reguliere regimes. Dientengevolge lijkt de geweldsproblematiek gerelateerd aan stoornissen zich grotendeels te concentreren in de PPC’s. In de PPC’s is er in verhouding meer personeel aanwezig, dat bovendien is opgeleid met kennis van psychopathologie en bijbehorend gedrag. Hoewel dit – volgens respondenten – de agressie en geweldsproblematiek gerelateerd aan psychiatrische stoornissen beter beheersbaar maakt dan in reguliere PI’s het geval zou zijn, leidt de onvoorspelbaarheid ervan ook tot een constante druk op personeel in PPC’s. Bovendien kunnen incidenten een grote impact hebben op medewerkers en patiënten.
      De reactie op agressie en geweld verschilt sterk tussen PPC’s en reguliere PI’s. In reguliere PI’s is de reactie primair punitief, omdat ervan uitgegaan wordt dat de dader verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn of haar gedrag. Daders van geweld krijgen doorgaans een straf in de strafcel (tot maximaal veertien dagen) opgelegd. In PPC’s wordt ook gebruik gemaakt van afzondering, maar gewoonlijk alleen zo lang als nodig is voor de veiligheid van de patiënten en medewerkers. Agressief gedrag wordt in PPC’s doorgaans geïnterpreteerd als onderdeel of uiting van de onderliggende stoornis en straffen wordt daarom niet als gepast of effectief gezien. Plaatsing in een isolatiecel kan in Nederland als straf (maximaal veertien dagen) of ordemaatregel (niet langer dan noodzakelijk, ook maximaal veertien dagen) worden opgelegd (zie ook Shalev, 2023). In de praktijk zijn de isolatiecellen die hiervoor gebruikt worden vaak hetzelfde, al hebben PPC’s vaak meer mogelijkheden (bijv. time-outcellen op reguliere afdelingen).
      Een probleem dat in de reguliere inrichtingen wordt gesignaleerd, is dat sommige gedetineerden met psychiatrische problematiek tussen wal en schip vallen wat betreft plaatsing (als gevolg van wachtlijsten), wat ook tot veiligheidsproblemen kan leiden. Het gaat dan met name om gedetineerden met een tbs-maatregel na afloop van hun straf, tbs-passanten (mensen die in afwachting zijn van een tbs-plaatsing) en mensen die naar een PPC verplaatst moeten worden of daarvandaan komen. Als de problematiek bij instroom onvoldoende in beeld is – bijvoorbeeld door een gebrekkige overdracht, capaciteitsdruk en moment van instromen10x Er wordt door meerdere respondenten opgemerkt dat er veel gedetineerden aan het eind van de week (op vrijdag) instromen, terwijl er juist in de avonden en weekenden minder hulpverleners en professionals aanwezig zijn die risico’s in kaart kunnen brengen en daarover kunnen adviseren. –, kan plaatsing van gedetineerden op reguliere afdelingen en op meerpersoonscellen tot gevaarlijke situaties leiden.

      Respondent 5: ‘Ik heb vandaag weer iemand gehoord in de iso, (…) die jongen zit hier al negen maanden te wachten tot hij overgeplaatst wordt naar [tbs-kliniek], maar daar is geen plek. Afgestraft, geen straf gekregen maar tbs, is tbs-passant, en dat is een hele gevaarlijke man. En die is niet gevaarlijk omdat ‘ie gevaarlijk is, maar die heeft niets te verliezen. Hij hoort hier niet, hij had al lang weg gemoeten, maar dat is een tbs-passant en die is gewoon-. Dus daar modderen we een beetje mee aan, (…) want die gebruikt drugs, is af en toe wel-, randje bedreigen, aan het randje niet luisteren, weet je wel, allemaal van die rapportjes van twee, drie dagen op eigen cel. (…) Je kunt zo’n jongen niet altijd achter slot en grendel [zetten], want dan wordt het gewoon een bommetje. Dat als ‘ie er een keer vandaan komt en dan maakt een PIW’er een verkeerde opmerking, of een gedetineerde een verkeerde opmerking, dan maakt ‘ie hem af, want voorlopig komt die jongen toch niet vrij. Die zit al voor geweld, dus, dat vind ik echt wel een zorgelijke toestand.’

      Uit dit citaat blijkt ook duidelijk hoe men handelt naar aanleiding van een subjectieve inschatting van een veiligheidsprobleem, waarbij men probeert om een ernstige geweldsuitbarsting te voorkomen. De respondent spreekt hier niet over ‘angst’, maar wel over ‘een zorgelijke toestand’; dit is typerend voor het veiligheidsdiscours onder directieleden (het vermijden van woorden als ‘onveilig’, ‘bang’ en ‘angst’ en in plaats daarvan spreken over ‘zorgen’).

      Relatie en communicatie tussen medewerkers en gedetineerden

      De beste manier om veiligheid te bewaren schuilt volgens veel respondenten in een goede relatie tussen personeel en gedetineerden. Hier wordt ook wel naar verwezen als ‘relationele veiligheid’: de interviews wijzen erop dat dit begrip allerlei aspecten omvat van het werk van medewerkers die in direct contact staan met gedetineerden,11x Dit betreft in eerste instantie de PIW’ers, maar bijvoorbeeld ook de arbeidsmedewerkers. namelijk effectief toezicht, eerlijke en consistente regelhandhaving, kennis over gedetineerden, een professioneel goede relatie met gedetineerden en (mede als gevolg van voorgaande) een gevoel van veiligheid. Een randvoorwaarde voor relationele veiligheid zit in goed functionerende teams: effectief toezicht en eerlijke en consistente regelhandhaving zijn afhankelijk van een goede samenwerking en afstemming, en een gevoel van veiligheid is mede afhankelijk van het vertrouwen in collega’s. Wanneer één van deze onderdelen van relationele veiligheid verstoord is, kan dit tot conflicten leiden omdat gedetineerden er misbruik van maken. Als voorbeeld noemen directeuren dat gedetineerden de grenzen opzoeken door personeel tegen elkaar uit te spelen:

      Respondent 7: ‘Gedetineerden gaan shoppen. Medewerker A zegt “nee, jongen, dat kan niet, dat heb ik je al uitgelegd, dit is wat het is.” En dan weten ze gewoon, even kijken, Jantje die is er altijd op dinsdag, woensdag, en op donderdag is die er altijd in de avond. Want ze zien het allemaal. En dan gaan ze even naar Jantje toe, want die is niet zo stevig, niet zo dit, niet zo dat. En die zegt ja.’
      Interviewer: ‘En wat voor dingen vragen ze dan?’
      Respondent 7: ‘Extra bellen, een extra matras, extra-, een bezoekmoment verzetten op een moment dat het eigenlijk niet kan. Al dat soort dingen.’
      Interviewer: ‘En zijn dat problemen voor de veiligheid denk je?’
      Respondent 7: ‘Voor de veiligheid zijn dat wel problemen, want het schept onduidelijkheid. En met onze doelgroep, onduidelijkheid geeft emotie. En dan gaan ze dus op een teamkamer staan fulmineren, “en hij heeft gezegd dit en dit en dit en dit”, Jantje bespreekt het niet met Pietje bij het personeel, die weet niks, “heb ik niks mee te maken”, want dat is er één van de korte klap en dan boem, en dan escaleert het.’

      Respondenten, zoals Respondent 7 hierboven, geven aan dat het stellen van grenzen op zichzelf niet direct aanleiding geeft tot agressie, maar dat inconsistentie en onduidelijkheid daarin wel escalerend werken. Van belang is dat personeelsleden goed communiceren en de regels eerlijk en consistent (als individu en als team) toepassen, met ruimte voor maatwerk als daar een goede reden toe is. Dit is echter niet eenvoudig, mede door de strakke regulering van dagprogramma’s in PI’s.
      In de wisseling tussen activiteiten in het dagprogramma kunnen ook momenten van frictie ontstaan. De communicatie komt op die momenten onder druk te staan, omdat de activiteiten tijdsgebonden zijn en het belang van het personeel – om aan de structuur van het dagprogramma vast te houden – soms in strijd is met gedragingen en wensen van individuele gedetineerden om daarvan af te wijken. De balans tussen consistente regelhandhaving en maatwerk is lastig; heldere communicatie is daarbij vooral belangrijk in het voorkomen van agressie.

      Respondent 5: ‘Ik denk dat 80 procent van de incidenten die hier plaatsvinden, we hadden kunnen voorkomen. Dus in de bejegening hoef je echt geen vrienden te zijn, (…) maar wel een beetje respectvol. (…) Heel veel van dit soort incidenten heeft regelmatig, niet altijd, met een soort opbouw van frustraties tussen de medewerkers en de gedetineerden. (…) Ik had recent nog iemand, die had dan lopen schreeuwen en daar had ‘ie een rapport voor gekregen, dus dat was geen geweld, maar die zegt ook: “Ja, weet je, ik zit afgestraft, ik heb geblowd, dus ik zit achter de deur, mijn moeder is jarig, ik heb gevraagd, ‘mag ik even naar m’n moeder bellen?’ ‘Ja, om half elf.’ Half elf ging het luikje open: ‘Nee, lukt niet, half één.’ Nou, half één ging het luikje open: ‘Nee, lukt niet, half drie.’ Half drie het luikje open: ‘Nee, het gaat niet meer gebeuren vandaag.’” Ja jongens... ja, dan hoef je mij niet te vertellen, als mij dat gebeurt, ben ik ook-, en dat wil niet zeggen dat je dan tegen de deur aan moet schoppen, wil ook niet zeggen dat je moet gaan schreeuwen, maar ik kan me er wel iets bij voorstellen.’

      In bovenstaand voorbeeld is sprake van niet-nageleefde beloftes die tot een opbouw in frustratie leiden. Daarnaast wordt communicatie soms bemoeilijkt door taalbarrières of intellectuele beperkingen van gedetineerden. Door taalbarrières kunnen misverstanden ontstaan omdat gedetineerden en medewerkers elkaar niet begrijpen; dergelijke gebrekkige communicatie kan frustratie veroorzaken bij zowel gedetineerden als medewerkers, waardoor de communicatie verder verslechtert en in agressie kan ontaarden. Directeuren onderstrepen in relatie tot dit onderwerp dan ook het belang van een diverse personeelssamenstelling wat betreft cultuur en taal, omdat het niet alleen de directe communicatie ten goede komt, maar ook kan leiden tot beter begrip van gedrag. Deze bevindingen geven inzicht in de complexiteit van een goed werkklimaat, waarvan eerder onderzoek ook al het belang voor veiligheidsgevoel heeft aangetoond (Palmen et al., 2022). Wat betreft intellectuele beperkingen is er weliswaar bewustzijn onder directieleden van het hoge (geschatte) percentage van gedetineerden met een LVB, maar is onduidelijk of en hoe dit het handelen van personeel en het sanctioneren van directieleden beïnvloedt.

      Randvoorwaarden veiligheid

      De reeds besproken aanleidingen zijn gerelateerd aan gedrag en kenmerken van de gedetineerdenpopulatie. Daarnaast worden ook consistent drie belangrijke voorwaarden voor veiligheid genoemd die verband houden met de inrichtingen zelf, namelijk kleine afdelingen, voldoende personeel en sociale veiligheid. Afdelingen binnen PI’s variëren in grootte van 12 plaatsen (soms nog gescheiden in twee helften van 6) tot ongeveer 90 plaatsen, bestaande uit drie verdiepingen met een groot aandeel meerpersoonscellen. Vooral afdelingen van 50 of meer plaatsen – vaak met veel meerpersoonscellen – worden als te groot, onrustig en lawaaiig omschreven, omdat er veel mensen tegelijkertijd uitgesloten zijn (d.w.z. vrij over de afdeling kunnen bewegen). Ondanks dat de verhouding gedetineerden-personeel hetzelfde is op grote als kleine afdelingen (uitgezonderd specialistische afdelingen), wordt het toch als moeilijker ervaren om toezicht te houden. Een ander nadeel van grote afdelingen is dat het doorgaans ook betekent dat de PI minder afdelingen heeft en dus ook minder mogelijkheden om gedetineerden intern te verplaatsen. Interne verplaatsing wordt ingezet als middel om de rust te bewaren door criminele verbanden uit elkaar te halen en kwetsbare mensen te beschermen. Kleine afdelingen kunnen soms echter ook problemen opleveren, omdat er in absolute aantallen minder personeel aanwezig is.
      Een andere voorwaarde voor veiligheid is dat er voldoende personeel is. Ten tijde van de interviews was in sommige PI’s het personeelstekort zo hoog opgelopen dat dagprogramma’s niet volledig konden worden aangeboden. Dit betekent dat gedetineerden langer en vaker ingesloten moesten worden, wat kan leiden tot oplopende frustraties en meer werkdruk voor het aanwezige personeel. De aanwas van nieuw personeel wordt weliswaar als positief gezien, maar de veiligheid is volgens directeuren het beste gewaarborgd bij een diverse samenstelling van een team, zowel wat betreft ervaring als wat betreft opleiding, geslacht en culturele achtergrond.
      Een laatste voorwaarde is sociale veiligheid. Dit is, simpel gesteld, het gevoel dat mensen elkaar respecteren, durven aan te spreken op ongewenst gedrag, en dat er op gepaste wijze wordt omgegaan met grensoverschrijdend gedrag. Sociale veiligheid is een voorwaarde voor een veilig gevoel op het werk, omdat het ook bijdraagt aan vertrouwen in het team en de organisatie. Directeuren koppelen sociale veiligheid aan het goed functioneren van teams; een eensgezind team geeft een signaal af aan gedetineerden en collega’s dat er consensus is over gedragsnormen en dat er zal worden opgetreden tegen ongewenst en grensoverschrijdend gedrag.

    • Discussie

      Het huidige onderzoek belicht het managementperspectief op geweld en andere veiligheidsproblematiek in Nederlandse PI’s. Met een respondentengroep die alle Nederlandse PI’s vertegenwoordigt, geeft de studie een unieke blik op de algemene en persoonlijke veiligheidsbeleving van directieleden. De bevindingen uit de interviews onderschrijven de eerder geuite zorgen door DJI en vakbond FNV over de veiligheidsrisico’s als gevolg van personeelstekorten, de toenemende (psychische) zorgbehoefte van gedetineerden en de toenemende instroom van hoogrisicogedetineerden.12x Bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 29362, nr. 326, ‘Stand van uitvoering 2022 DJI’. Enquête FNV-DJI (2022), www.fnv.nl/nieuwsbericht/sectornieuws/fnv-overheid/2022/01/personeel-dji-geintimideerd-door-gevangenen-en-lei. Uit de interviews komt naar voren dat fysiek geweld – tussen gedetineerden onderling en tegen personeel – wel als probleem wordt erkend, maar ook als beheersbaar wordt gezien. De dreiging van geweld en de zeer gewelddadige reputatie van een klein deel van de gedetineerdenpopulatie daarentegen worden als ‘zorgelijker’ gezien en lijken daarmee ook een bedreiging te vormen voor de subjectieve veiligheid. Deze dreiging van geweld wordt gesignaleerd in verband met voortgezet crimineel gedrag binnen en buiten detentie, ondermijning en bedreiging van personeel en het onder druk zetten van medegedetineerden. Hieronder koppel ik de bevindingen aan de eerder besproken literatuur over subjectieve veiligheid. De discussie eindigt met een bespreking van beperkingen en aanbevelingen.

      Subjectieve veiligheid: een veelkoppig fenomeen

      De interviews bevestigen dat subjectieve veiligheid uit meerdere aspecten bestaat, grotendeels in lijn met wat wordt geschetst in bestaande literatuur (De Groof, 2006; DuBow et al., 1979; Ferraro & Grange, 1987). Dit betreft echter vernieuwende inzichten met betrekking tot veiligheid in gevangenissen. Zo is er een duidelijk onderscheid zichtbaar in de persoonlijke veiligheidsbeleving van directeuren en de algemene veiligheidsbeleving in de PI (Amerio & Roccato, 2005). Daarnaast zijn ook affectieve, cognitieve en gedragscomponenten te differentiëren. Wat betreft de persoonlijke veiligheidsbeleving is het veiligheidsgevoel (affectieve component) van directeuren groot en de inschatting van het risico op slachtofferschap (cognitieve component) laag. Tegelijkertijd is het persoonlijke risicobewustzijn groot; dit verwijst naar een alertheid op mogelijke veiligheidsrisico’s en maatregelen om deze risico’s te verkleinen. Dit risicobewustzijn houdt voornamelijk verband met de dreiging van geweld in relatie tot VCHD, en er is een aanwijsbare impact hiervan op gedrag (bijv. nauw contact met de politie, constante waakzaamheid en de installatie van veiligheidscamera’s rondom het huis). De Groof (2006) spreekt in dit verband over de expressieve component van onveiligheidsgevoel.
      De algemene veiligheidsbeleving in de PI betreft de gepercipieerde veiligheid van gedetineerden en personeel. Dit hangt voornamelijk samen met de inschatting van de frequentie van geweld in combinatie met de voorziene emotionele impact van geweld (Jackson, 2011; Warr, 1987). Met betrekking tot veiligheid wordt door directeuren onderscheid gemaakt tussen minder ernstige (d.w.z. meer alledaagse en minder persoonsgerichte) vormen van geweld en de dreiging van zeer ernstig geweld, gericht op de persoon of diens familie. De PI wordt doorgaans als veilig gezien, ondanks dat er met enige regelmaat vechtpartijen tussen gedetineerden onderling en verbale agressie plaatsvinden; directeuren kennen echter geen grote emotionele impact of onveiligheidsgevoel toe aan deze relatief alledaagse uitingen van geweld. Dit algemene veiligheidsgevoel komt mede voort uit vertrouwen in de capaciteiten van het personeel om adequaat op te treden indien nodig. Geweld richting personeel vindt minder vaak plaats, al is dit met name in de PPC’s wel een ervaren probleem (d.w.z. het komt regelmatig voor en heeft ook een emotionele impact). De dreiging van geweld in relatie tot VCHD komt naar voren als grootste ‘zorg’ en risico in de PI’s voor mannen. Deze ervaren ernstige dreiging is vaak gekoppeld aan de reputatie van gedetineerden, kennis over hun positie in een crimineel netwerk en de beschikking over financiële middelen. In andere woorden, er gaat een dreiging van geweld uit van gedetineerden met veel onconventioneel of illegitiem sociaal, economisch en symbolisch kapitaal; deze interpretatie van kapitaal (Bourdieu, 1986; Bourdieu & Wacquant, 2013) in het licht van VCHD en georganiseerde criminaliteit verdient nadere uitwerking in toekomstig onderzoek. Tabel 2 geeft een samenvatting van de niveaus en componenten van veiligheidsbeleving in de PI’s.

      Tabel 2 Niveaus en aspecten van veiligheidsbeleving in PI’s
      Veiligheidsgevoel (affectief)Risico-inschatting (cognitief)Risicobewustzijn en gedrag (expressief)
      Persoonlijk Sterk veiligheidsgevoel onder directieleden Laag risico: kleine kans op (ernstig) slachtofferschap Aanwezig en wisselend – uit zich in beschermend en risicomijdend gedrag
      Algemeen (collectief) Vooral zorgen over VCHD Wisselend: hoger risico op (ernstige) geweldsincidenten in PPC’s en hoger risico op ernstige VCHD-problemen in PI’s met gedetineerden met veel sociaal, economisch en symbolisch kapitaal Volgens directieleden een aandachtspunt voor personeel (groter risicobewustzijn is wenselijk)

      We kunnen op basis van de geschetste bevindingen in deze bijdrage een tweetal belangrijke kanttekeningen plaatsen bij de bestaande literatuur over veiligheid in gevangenissen. Ten eerste verhoudt de complexiteit van subjectieve veiligheid zich slecht tot de veelgebruikte concepten van gerapporteerde incidenten van ‘victimisation’, ‘misconduct’ en ‘violence’ en is er nood aan gevangenisonderzoek dat onderscheid maakt tussen (1) cognitieve, emotionele en gedragscomponenten van veiligheid op persoonlijk en algemeen niveau, zoals gangbaarder is in de bredere criminologische literatuur over veiligheid, en (2) verschillende typen veiligheidsproblemen. In de gevangenisliteratuur wordt doorgaans gesproken over geweld (violence) alsof het een eenduidig fenomeen is, terwijl directeuren in relatie tot veiligheidsbeleving (o.a.) onderscheid maken tussen geweld met of zonder letsel, gericht op gedetineerden of personeel, met of zonder duidelijke intentie of aanleiding, gevaarlijke of minder gevaarlijke reputatie van de gedetineerde die iemand bedreigt met geweld, en allerlei andere soorten veiligheidsproblemen die soms indirect verband houden met geweld. Ten tweede schieten huidige theorieën tekort in het duiden van groepsprocessen in relatie tot subjectieve (maar waarschijnlijk ook objectieve) veiligheid. Dergelijke groepsprocessen zijn bijvoorbeeld de hiërarchie en groepsnormen tussen gedetineerden onderling, de handel in contrabande en de sociale veiligheid in teams van medewerkers. De bestaande theorieën – voornamelijk gericht op individuele en institutionele voorspellers van gedrag – zijn onvoldoende dynamisch om inzicht te kunnen geven in sociale processen en rollen van verschillende actoren in situaties die de veiligheid kunnen bedreigen.

      Aandachtspunten en aanbevelingen

      Dit onderzoek is gebaseerd op interviews met directieleden van Nederlandse gevangenissen. Gezien hun functie en verantwoordelijkheid is dit een relevant perspectief, omdat ze verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van medewerkers en gedetineerden. De kwalitatieve methode – waarbij er geen definitie van veiligheidsbeleving vooraf is opgesteld – heeft de kans geboden om dieper in te gaan op de betekenis die respondenten zelf aan het concept geven. Dit sluit aan bij eerder veiligheidsonderzoek uit de bredere criminologie, maar laat ook de tekortkomingen zien van de manier waarop veiligheidsproblemen in gevangenisonderzoek doorgaans worden benaderd. Tegelijkertijd biedt de gekozen methode ook een onvolledige kijk op veiligheids- en geweldsproblematiek. De dagelijkse zorgen van gedetineerden en medewerkers zullen niet altijd duidelijk op het netvlies staan van directeuren en daarom strekt het tot aanbeveling dat dit perspectief in toekomstig onderzoek ook aandacht krijgt. In het kader van VCHD is het bovendien relevant om niet alleen gedetineerden en personeel te spreken, maar ook persoonlijke en professionele bezoekers, daar zij mogelijk ook dreiging of druk ervaren. Een ander aandachtspunt is dat deze studie hoofdzakelijk gaat over ervaren veiligheid; dit heeft concrete gevolgen voor de manier waarop directeuren de veiligheid in PI’s en hun persoonlijke veiligheid trachten te beheersen, maar het geeft geen inzicht in objectieve trends of causale relaties. De huidige registratiesystemen zijn echter onvoldoende geschikt om de gesignaleerde problemen (zoals vermoedens van VCHD, aanleidingen van geweld en zorgindicaties) meetbaar te maken en te koppelen aan incidenten. Vernieuwing op het gebied van dataregistratie en datakwaliteit kan niet alleen kwantitatief, longitudinaal of quasi-experimenteel onderzoek mogelijk maken, maar ook de interne en PI-overkoepelende informatievoorziening verbeteren.
      Een prangende beleidsaanbeveling die voortvloeit uit dit onderzoek is om een oplossing te zoeken voor de plaatsing van mensen die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor een zedendelict. Op dit moment worden zij vaak op een reguliere afdeling geplaatst met het advies om niet te praten over hun delict. De praktijk leert echter dat dit moeilijk is en daarnaast kan de angst om ‘ontdekt’ te worden veel stress opleveren. Bovendien kan praten over het delict juist van belang zijn in het proces om recidive te voorkomen, en botst het advies om te zwijgen met de verwachtingen binnen de kaders van een tbs-behandeling die mogelijk volgt op een gevangenisstraf, waarin mensen geacht worden juist wel over hun delict te praten en daarvoor verantwoordelijkheid te nemen. Experts onderschrijven het therapeutische belang van afgeschermde afdelingen voor personen met een zedenachtergrond (Wuyts et al., 2023). De speciale afdeling in PI Arnhem voor deze groep gedetineerden is een stap in de goede richting en overwogen dient te worden of er meerdere regionale afdelingen voor de bescherming en behandeling van personen verdacht van of veroordeeld voor een zedendelict geopend kunnen worden. Onderzocht dient te worden wat dit betekent voor de identiteit (en mogelijk het stigma), de detentie-ervaring en het resocialisatieperspectief.
      Verder verdient zorg voor psychiatrische problematiek aandacht, met name in reguliere PI’s. In de interviews worden verschillende situaties beschreven waarin de veiligheid van personeel en gedetineerden in het gedrang kwam omdat reguliere PI’s – in tegenstelling tot PPC’s – niet toegerust zijn (wat betreft personeelscapaciteit en kwalificaties van personeel) om adequaat tegemoet te komen aan de complexe zorgbehoeftes van sommige gedetineerden, onder wie mensen die in afwachting zijn van een plek in een tbs-instelling of PPC. Er was een opvallend groot contrast tussen de interviews met directieleden van reguliere PI’s en die met directieleden van PPC’s in de interpretatie van en reactie op gewelddadig gedrag van gedetineerden. In reguliere PI’s ligt de nadruk voornamelijk op beheersing en worden gedetineerden verantwoordelijk gehouden voor hun gedrag. De gebruikelijke reactie op wangedrag is dan ook straffen. In PPC’s daarentegen wordt gedrag begrepen vanuit een ziektebeeld en is straffen minder gangbaar (afzondering wordt er echter wel regelmatig toegepast als beheersingsmaatregel). Het is echter betwistbaar of het grote contrast tussen PPC’s en reguliere PI’s in hun reactie op wangedrag en het aantal personeelsleden en hun opleiding gerechtvaardigd is op basis van (verschillen in) problematiek van gedetineerden in beide typen inrichtingen. Ook in reguliere PI’s is namelijk sprake van psychiatrische problematiek en hebben veel gedetineerden beperkte cognitieve en sociale vaardigheden, die kunnen samenhangen met (ongewenst) gedrag. Wellicht dat meer kennisoverdracht kan plaatsvinden vanuit PPC’s en dat personeel in reguliere PI’s ook meer (deel)opleidingen kan volgen over zorg en psychopathologie. Het is bovendien van belang om te kijken naar de bredere context die ten grondslag ligt aan de problemen die in PI’s worden ervaren, zoals de aanpak van multiproblematiek en beheersing van agressie in de geestelijke gezondheidszorg, de gebrekkige doorstroom van tbs-passanten en de combinatie van (lange) gevangenisstraffen met een tbs-maatregel (zie ook Knoester & Boksem, 2020).
      Als laatste verdient het onderwerp seksueel geweld aandacht. Respondenten gaven aan dat zij niet wisten in hoeverre dit speelt als probleem. Dit kan zijn omdat het geen probleem is, maar het kan ook een blinde vlek zijn, omdat men er niet over praat, uit schaamte en/of angst voor repercussies. De enkele (ernstige) gevallen van seksueel geweld kwamen meestal pas aan het licht op het moment dat een gedetineerde met ontslag ging of in een andere inrichting verbleef dan waar het incident had plaatsgevonden. Er lijkt sprake te zijn van eenzelfde onwetendheid of zelfs ongemak wat betreft (het bespreekbaar maken van) consensuele en niet-consensuele seks. Hetzelfde geldt voor diversiteit op het gebied van genderexpressie en seksuele geaardheid. Er worden weliswaar geen grote problemen gesignaleerd op dit gebied, maar tegelijkertijd wordt erkend dat dit misschien komt doordat conservatieve en masculiene normen in mannengevangenissen zo dominant zijn (zowel onder gedetineerden als onder personeel) dat deze onderwerpen niet bespreekbaar zijn. De impliciete – maar soms ook expliciete – boodschap is dat gedetineerden die zich anders zouden willen uiten dan de dominante normen op het gebied van gender- of seksuele voorkeur zich moeten aanpassen aan deze dominante normen. Een dergelijke instelling sluit echter niet goed aan bij een organisatie die waarde hecht aan sociale veiligheid, en bij de huidige maatschappelijke normen omtrent diversiteit en inclusie. Uiteraard zijn er ook veiligheidsoverwegingen verbonden aan deze thema’s en daarom verdient dit onderwerp zorgvuldige aandacht van onderzoekers, bestuurders en beleidsmakers.

    • Literatuur
    • Amerio, P., & Roccato, M. (2005). A predictive model for psychological reactions to crime in Italy: An analysis of fear of crime and concern about crime as a social problem. Journal of Community & Applied Social Psychology, 15(1), 17-28. https://doi.org/https://doi.org/10.1002/casp.806

    • Bennett, J. (2016). The working lives of prison managers: Global change, local culture and individual agency in the late modern prison. Palgrave Macmillan.

    • Bottoms, A. E. (1999). Interpersonal violence and social order in prisons. Crime and Justice, 26, 205-281.

    • Bourdieu, P. (1986). The forms of capital. In J. Richardson (Ed.), Handbook of theory and research for the sociology of education (pp. 241-258). Greenwood.

    • Bourdieu, P., & Wacquant, L. (2013). Symbolic capital and social classes. Journal of Classical Sociology, 13(2), 292-302. https://doi.org/10.1177/1468795X12468736

    • Butler, H. D., Tasca, M., Zhang, Y., & Carpenter, C. (2019). A systematic and meta-analytic review of the literature on correctional officers: Identifying new avenues for research. Journal of Criminal Justice, 60, 84-92. https://doi.org/https://doi.org/10.1016/j.jcrimjus.2018.12.002

    • Craig, S. C. (2004). Rehabilitation versus control: An organizational theory of prison management. The Prison Journal, 84(4_suppl), 92S-114S. https://doi.org/10.1177/0032885504269394

    • De Groof, S. (2006). Het (on)grijpbare onveiligheidsgevoel. Een exploratie van de structuur binnen het onveiligheidsconcept van mannen en vrouwen. Tijdschrift voor Criminologie, 49(1), 19-34.

    • DiIulio, J. J. (1987). Governing prisons: A comparative study of correctional management. The Free Press.

    • Dubois, C. (2018). Prison governors as policymakers, phronetic practices as enacted knowledge. The Howard Journal of Crime and Justice, 57(3), 363-378. https://doi.org/https://doi.org/10.1111/hojo.12255

    • DuBow, F., McCabe, E., & Kaplan, G. (1979). Reactions to crime: A critical review of the literature. U.S. Department of Justice, National Institute of Justice.

    • Elbers, J. M., Van Ginneken, E. F. J. C., Boone, M. M., Nieuwbeerta, P., & Palmen, H. (2021). Straffen en belonen in detentie. Een planevaluatie van het Nederlandse systeem van Promoveren en Degraderen. Tijdschrift voor Criminologie, 63(3), 263-291.

    • Ferdik, F. V., & Smith, H. P. (2017). Correctional officer safety and wellness literature synthesis. National Institute of Justice.

    • Ferraro, K. F., & Grange, R. L. (1987). The measurement of fear of crime. Sociological Inquiry, 57(1), 70-97.

    • Gooch, K., & Treadwell, J. (2020). Prisoner society in an era of psychoactive substances, organized crime, new drug markets and austerity. The British Journal of Criminology, 60(5), 1260-1281. https://doi.org/10.1093/bjc/azaa019

    • Hale, C. (1996). Fear of crime: A review of the literature. International Review of Victimology, 4(2), 79-150. https://doi.org/10.1177/026975809600400201

    • Jackson, J. (2011). Revisiting risk sensitivity in the fear of crime. Journal of Research in Crime and Delinquency, 48(4), 513-537. https://doi.org/10.1177/0022427810395146

    • Knoester, J. A. W., & Boksem, J. (2020). Zorgen rondom het strafrecht: TBS. Boom Strafblad, 5, 241-250.

    • Lahm, K. F. (2009). Inmate assaults on prison staff: A multilevel examination of an overlooked form of prison violence. The Prison Journal, 89(2), 131-150. https://doi.org/10.1177/0032885509334743

    • Liebling, A. (2000). Prison officers, policing and the use of discretion. Theoretical Criminology, 4(3), 333-357. https://doi.org/10.1177/1362480600004003005

    • McNeeley, S. (2021). Situational risk factors for inmate-on-staff assaults. The Prison Journal, 10(3), 352-373. https://doi.org/10.1177/00328855211010478

    • Meijer, S., & Van Meeteren, M. (2022). Kritische kanttekeningen bij het veiligheidsnarratief binnen detentie. In B. Eggen, M. Fedorova, P. H. van Kempen, A. Machielse, & P. Vegter (Reds.), Bijzonderheden in het strafrecht. Liber amicorum Henny Sackers (pp. 233-248). Wolters Kluwer.

    • Morgenstern, C., & Rogan, M. (2023). ‘One always looks for a compromise…’: Senior prison managers’ views of law, human rights and prisoner complaints in Germany. Incarceration, 4, 1-20. https://doi.org/10.1177/26326663231185898

    • O’Donnell, I., & Edgar, K. (1999). Fear in prison. The Prison Journal, 79(1), 90-99. https://doi.org/10.1177/0032885599079001006

    • Palmen, H., Sentse, M., Van Ginneken, E. F. J. C., & Bosma, A. Q. (2022). The role of prison climate and work climate in understanding subjective safety among correctional staff. Criminal Justice and Behavior, 49(11), 1580-1599. https://doi.org/10.1177/00938548221087180

    • Pleysier, S. (2011). Over objectieve en subjectieve onveiligheid. Tijdschrift voor Veiligheid, 10(4), 24-40.

    • Ricciardelli, R., & Sit, V. (2016). Producing social (dis)order in prison: The effects of administrative controls on prisoner-on-prisoner violence. The Prison Journal, 96(2), 210-231. https://doi.org/10.1177/0032885515618362

    • Shalev, S. (2023). ‘Iso’: Perspectives on prison isolation in the Netherlands. University of Oxford. https://solitaryconfinement.org/

    • Sparks, R., Bottoms, A., & Hay, W. (1996). Prisons and the problem of order. Oxford University Press.

    • Steiner, B. (2018). Measuring and explaining inmate misconduct. In J. Wooldredge & P. Smith (Eds.), The Oxford handbook of prisons and imprisonment (pp. 235-245). Oxford University Press.

    • Steiner, B., & Wooldredge, J. (2013). Implications of different outcome measures for an understanding of inmate misconduct. Crime & Delinquency, 59(8), 1234-1262. https://doi.org/10.1177/0011128709335151

    • Steiner, B., & Wooldredge, J. (2017). Individual and environmental influences on prison officer safety. Justice Quarterly, 34(2), 324-349. https://doi.org/10.1080/07418825.2016.1164883

    • Steiner, B., & Wooldredge, J. (2018). Prison officer legitimacy, their exercise of power, and inmate rule breaking. Criminology, 56, 750-779.

    • Steiner, B., Ellison, J. M., Butler, H. D., & Cain, C. M. (2017). The impact of inmate and prison characteristics on prisoner victimization. Trauma, Violence, & Abuse, 18, 17-36. https://doi.org/10.1177/1524838015588503

    • Struijk, S., Meijer, S., Verrest, P., & Calderoni, F. (2023). Vergelijkend onderzoek Italiaans 41-bis detentieregime. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

    • Thomas, W. I., & Thomas, D. S. (1928). The child in America: Behavior problems and programs. A.A. Knopf.

    • Verwest, A., Buysse, W., Van Egmond, P., & Hofstra, D. (2018). Voortgezet crimineel handelen tijdens detentie: je gaat het pas zien als je het doorhebt. Politie & Wetenschap/DSP-groep.

    • Warr, M. (1987). Fear of victimization and sensitivity to risk. Journal of Quantitative Criminology, 3(1), 29-46.

    • Wolff, N., & Shi, J. (2009). Feelings of safety among male inmates: The safety paradox. Criminal Justice Review, 34(3), 404-427. https://doi.org/10.1177/0734016809333343

    • Wuyts, E., De Boeck, M., Dilliën, T., Merckx, L., Uzieblo, K., De Koster, K., De Schutter, A., & Goethals, K. (2023). Separate units for incarcerated people who committed sexual offenses: Luxury or necessity? [Original Research]. Frontiers in Psychiatry, 14. https://doi.org/10.3389/fpsyt.2023.1111436

    Noten

Deze publicatie maakt deel uit van het project The Social Ecology of Violence in Prisons (met projectnummer VI.vidi.211.003) van het onderzoeksprogramma NWO Talentprogramma Vidi dat is gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Met dank aan Jelle Brands voor behulpzame suggesties op een eerdere versie van dit artikel.

Print dit artikel