Politiestudies in Nederland: een terugblik, de actuele stand van zaken en toekomstperspectief
-
1 Inleiding
In 2010 waarschuwde Paul Ponsaers voor de gevaren van een versnipperd onderzoekslandschap op het gebied van politiestudies in Europa en de Angelsaksische wereld. Een dergelijk onderzoekslandschap zorgt ervoor dat er onvoldoende wordt voortgebouwd op eerder onderzoek, waardoor telkenmale ‘nieuwe inzichten’ worden gegenereerd, maar er te weinig diepgang ontstaat (Ponsaers, 2010). Meer recent en meer gericht op Nederland inventariseerde Piet van Reenen de stand van politieresearch. Een van zijn conclusies is dat nieuwe expertisegroei nu vooral ontstaat op specifieke gebieden en dat het veld dat we politiestudies noemen heel breed geworden is (Van Reenen, 2020: 63). Die conclusie kunnen we eveneens terugvinden in de bijdrage van Korsten en Liedekerken (2012), die aan de hand van een literatuurstudie schetsen hoe maatschappelijke veranderingen het politieonderzoek continu beïnvloeden en vormgeven. Toch blijven dit soort reviews over politieonderzoek binnen een continentaal-Europese context bescheiden, zeker in vergelijking met de vele reviews die er bestaan vanuit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk (zie o.a. Bayley & Shearing, 1996; Johnston & Shearing, 2002; Loader & Mulcahy, 2003). De noodzaak of wens om te komen tot een overzicht van politieonderzoekers en de thema’s waarmee zij zich bezighouden, dringt zich dus op, naast de reeds bestaande inventarisatie van de onderzoeken zelf.
Dit artikel wenst hiertoe een bijdrage te leveren door de perceptie van politieonderzoekers1x Binnen dit artikel dient de term ‘politieonderzoeker’ te worden verstaan als academici die buiten de politieorganisatie onderzoek uitvoeren naar de politie in de brede zin van het woord. We gaan hier dieper op in in par. 3 van dit artikel. ten aanzien van politiestudies in kaart te brengen. Het was derhalve niet zozeer het doel om een exhaustieve lijst van huidige en toekomstige politieonderzoeken aan te bieden, maar om thema’s te onderscheiden binnen het brede domein van politiestudies, en na te gaan welke van deze thema’s volgens de politieonderzoekers zelf extra aandacht vereisen. Wij zijn ervan overtuigd dat het in kaart brengen van politiestudies een cruciale eerste stap is om het onderzoeksdomein verder te ontwikkelen. Een bijvangst van dit onderzoek is dat er zicht wordt verkregen op de politieonderzoekers zelf, door na te gaan binnen welke organisaties zij zich bevinden, de positie die zij daarin bekleden en hoe zij zich positioneren binnen politiestudies. Het identificeren en bijeenbrengen van politieonderzoekers creëert tevens opportuniteiten voor hen om de eigen percepties kritisch te evalueren en toekomstige samenwerking te bevorderen, waardoor gezamenlijk impact kan worden gecreëerd. ‘Als men een coalitie van welwillenden wenst te creëren dan is een zicht hebben op die welwillenden cruciaal’ (De Paepe & Easton, 2022: 27).
Hierna bespreken we eerst beknopt de evolutie van politiestudies als onderzoeksdomein in Nederland door de tijd (par. 2). Hierbij wordt aandacht besteed aan hoe de onderzoeksfocus verschoof en vanuit welke perspectieven politie in de brede zin van het woord onderzocht werd. Daarna gaan we in op hoe politiestudies en politieonderzoekers binnen de Nederlandse context in kaart kunnen worden gebracht door het gebruik van een survey (par. 3). We bespreken hoe we bepaald hebben wie er als politieonderzoeker kan worden gedefinieerd en welke surveyvragen zij voorgeschoteld kregen. Vervolgens staan we stil bij de onderzoeksresultaten en hoe die moeten worden geïnterpreteerd (par. 4). Hier verkrijgen we een beeld van waar politieonderzoekers werkzaam zijn, welke positie ze bekleden en welke thema’s of onderzoeksgebieden deel uitmaken van het brede domein van politiestudies. We eindigen deze bijdrage met een conclusie (par. 5), waarbij we kritisch reflecteren op de onderzoeksresultaten, een vergelijking maken met de eerdere bijdrage van Piet van Reenen en onze visie uiteenzetten hoe politiestudies dient te evolueren om actueel en relevant te blijven.
-
2 Politiestudies in Nederland: tussen afstoten en aantrekken
Er is al heel wat geschreven over de relatie tussen politie en wetenschap. In deze publicaties is een continue tegenstrijdigheid voelbaar in de relatie tussen politie en wetenschap. Enerzijds wordt er gewezen op hoe beide werelden steeds meer de noodzaak zien van continue samenwerking en de nood aan partnerschappen. ‘Samenwerken’ lijkt aantrekkelijk voor zowel politiemensen als academische onderzoekers, omdat beide partijen kennis kunnen verwerven die hun eigen werkzaamheden ten goede komt (Fleming, 2010). Partnerschappen maken het mogelijk voor politieafdelingen om expertise van onderzoekers aan te boren, hulp te krijgen bij de aanpak van hardnekkige maatschappelijke problemen, en gegevens te gebruiken om het ontwerp en de beoordeling van politie-initiatieven te beïnvloeden. De meerwaarde voor academici is een betere toegang tot politiediensten die normaal voor het publiek gesloten zijn, wat kan leiden tot een grondiger begrip van de wijze waarop politiediensten functioneren (Sanders & Langan, 2021).
Anderzijds blijken die partnerschappen tussen politie en wetenschap toch niet zo evident te zijn. Er wordt hierbij verwezen naar een ‘tale of two cultures’ of een ‘dialogue of the deaf’. De kern van beide concepten is dat er een continue spanning is tussen beide werelden omwille van een verschillende opvatting van wat politiestudies omvat, waarbij politiemensen in het werkveld veelal worden afgezet tegen academici die zich in een ivoren toren bevinden (Bronitt, 2013). De politie beschouwt kritische wetenschappelijke publicaties dan als ongerechtvaardigd (Bruinsma & Van der Vijver, 1998), terwijl academici klagen over het gebrek aan kennisbenutting van hun onderzoek (Muller, 1998). Een dergelijk wederzijds onbegrip kan de samenwerking bemoeilijken, al is het evenzeer een inherente eigenschap van politiestudies (Easton & De Paepe, 2022). Het is een verhaal van afstoten en aantrekken, waarbij de politie vaak de rol van initiator opneemt, maar niet de enige verantwoordelijke is (Bruinsma & Van der Vijver, 1998; Muller, 2014).2.1 Toenadering tussen politie en wetenschap: een beknopt historisch overzicht
De eerste generatie politieonderzoekers die de boventoon voeren in het academisch debat over de politie in Nederland zijn voornamelijk juristen en bestuurders (Cachet & Punch, 1978). Binnen hun traditionele technisch-juridische benadering lag de focus voornamelijk op formeel-rechtelijke aspecten van hoe de politie moet worden georganiseerd en hoe individuele politiefunctionarissen kunnen en mogen optreden binnen een nationaal en internationaal rechtskader (Kazemier, 1992). Het onderzoek van vóór de jaren zestig bestudeert in dat opzicht voornamelijk de rol van politie binnen de rechtsstaat. Bovenal was het onderzoek naar de politie erg schaars; politie en wetenschap hadden duidelijk geen interesse in elkaar (Bruinsma & Van der Vijver, 1998; Fijnaut, 1998).
Die desinteresse tussen politie en wetenschap vervaagde geleidelijk aan vanaf het begin van de jaren zestig. Dit valt te verklaren door maatschappelijke veranderingen die een grote druk uitoefenden op het functioneren van de politie. De politie werd geconfronteerd met een toenemend aantal ordeproblemen, hulpvragen van burgers, alsook stijgende criminaliteit waarop de politie maar geen antwoord vond. De Nederlandse politie diende bijgevolg haar heil te zoeken in kennis buiten de eigen organisatie, waarbij werd gedacht aan de academische wereld. Die academische wereld zag op haar beurt steeds meer de waarde van onderzoek naar politie, omdat politiefunctionarissen een centrale rol opnemen in de aanpak van maatschappelijke problemen. Bij het onderzoek naar sociale onvrede konden academici de politie bijgevolg niet langer links laten liggen (Kazemier, 1992). Ondanks dat het type onderzoek naar de politie in de jaren zestig nog voornamelijk juridisch van aard was, kan deze periode gezien worden als een uniek vacuüm waarin politie en wetenschap naar elkaar toe groeien. Bovenal werd hier het startschot gegeven voor nauwere samenwerking tussen beide werelden en werd de deur geopend voor andere wetenschappelijke disciplines binnen het onderzoek naar de politie.
Begin jaren zeventig werd het juridisch onderzoek gecompleteerd met (sociaal)wetenschappelijke inzichten uit de bestuurskunde, psychologie, antropologie, sociologie, economie en geschiedkunde (Fijnaut, 1998). Dit brede scala aan disciplines zorgde ervoor dat er onderzoek werd verricht naar de manier waarop de politie haar taken uitoefende, waarbij er steeds meer aandacht werd gevestigd op de individuele politiefunctionaris. Onderzoekers begonnen steeds vaker deel uit te maken van het ‘politiemeubilair’ door middel van participerende observaties (Bruinsma & Van der Vijver, 1998). Nederland kent in dat opzicht een historische traditie van bruggenbouwers, die met het ene been in de politieorganisatie staan en met het andere been in de academische wereld (o.a. Piet van Reenen, Jan Naeyé, Cyrille Fijnaut, Kees van der Vijver, Wim Broer, Uri Rosenthal en Maurice Punch) (Meershoek, 2010), en zo de inhoudelijke verbinding kunnen leggen tussen deze twee werelden. Het waren voornamelijk jonge politie-inspecteurs die hun toevlucht zochten in het academische milieu om op die manier nieuwe kennis te vergaren met het oog op de verdere ontwikkeling van een democratisch en veelal burgergericht politieapparaat. Zo is het toonaangevende document Politie in verandering2x https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/2772. sterk gebaseerd op de afstudeerscripties van hoofdinspecteurs Jan Wiarda, Eric Nordholt en Ries Straver (Meershoek, 2019).
Politie in verandering was niet alleen toonaangevend, maar evenzeer exemplarisch voor het onderzoek dat in de jaren tachtig plaatsvond. Het onderzoek in deze tijdsperiode was vrij experimenteel, doordat het aandacht schonk aan wat de politie zou moeten doen oftewel wat er van de politie werd verwacht. Dit staat in schril contrast met het onderzoek in de decennia ervoor, waarbij er vooral descriptief onderzoek was naar wat de politie doet in het veld (Fijnaut, 1984; Meershoek, 2010). Zo gaf Politie in verandering op een prescriptieve wijze weer hoe noties van nabijheid kunnen worden geïmplementeerd binnen wijkgebonden politiewerk. Diezelfde hoofdinspecteurs zouden later als korpschef hun voorschriften omzetten in een wijkgebonden politiemodel in Haarlem (Ries Straver), Amsterdam (Eric Nordholt) en Utrecht (Jan Wiarda).
Het onderzoek van de jaren tachtig brak dan wel de politie als organisatie open voor de buitenwereld, tegelijkertijd was het een voorbode van de toenemende instrumentalisering van het politieonderzoek in de jaren negentig. Deze ontwikkeling hangt nauw samen met de politiehervorming in 1993, waarbij er een wettelijke grondslag werd gelegd voor de ontwikkeling van allerhande planningsmethoden en beleidscycli binnen de 25 regionale korpsen (Van Reenen, 2012). Er is hierbij een duidelijk omschakeling van grote theorievorming naar een managerialistische en beleidsgerichte benadering van criminaliteitsbeheersing (Nägel & Vera, 2020; Meershoek, 2010). Net zoals in andere overheidssectoren is er hier een duidelijke invloed van het New Public Management zichtbaar, waarbij steeds meer de vraag wordt gesteld hoe de wetenschap kan bijdragen aan een verhoogde effectiviteit, efficiëntie en vermindering van kosten bij de politie (Van Reenen, 2012). Naast de inhoudelijke verschuiving van het politieonderzoek is er een nieuwe generatie politieonderzoekers. Deze onderzoekers hebben minder vaak dan hun voorgangers een achtergrond binnen de politieorganisatie (Meershoek, 2019).
2.2 De sturing van het politieonderzoek
De toenadering tussen politie en wetenschap wordt sterk gefaciliteerd door de oprichting van allerhande organisaties die het onderzoek naar de politie ondersteunden, alsook door een stijgend aantal politiekorpsen dat een open houding ten aanzien van de wetenschap aannam. Zo werden er in 1974 reeds de eerste krijtlijnen gezet van een Stuurgroep Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek Politie3x Dit gebeurde op initiatief van korpschef C.N. Peijster en zijn beleidcoördinator J.M. de Blaey van de gemeentepolitie ’s-Gravenhage. (SWOPOL), die als opdracht had een brug te slaan tussen sociaalwetenschappelijk onderzoek en politie. In 1976 kreeg SWOPOL formeel gestalte, al werd het reeds acht jaar later opgeheven. Niettemin was SWOPOL de katalysator voor de oprichting van een bijzondere leerstoel Politiestudies aan de Vrije Universiteit Amsterdam in 1989 (Kazemier, 1992). Het ministerie van Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken faciliteerden evenzeer het onderzoek naar de politie met de respectievelijke oprichting van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum in 1973 en de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling in 1975. Daarenboven waren er sterke criminologische en sociologische instituten verbonden aan Nederlandse universiteiten, die steeds vaker onderzoek begonnen te verrichten naar de Nederlandse politie (Bruinsma & Van der Vijver, 1998). Evenzeer mogen initiatieven van andere instanties, zoals stichting Maatschappij en Veiligheid en het Internationaal Politie Instituut Twente, niet vergeten worden in het samenbrengen van politie en wetenschap. Meer recente voorbeelden van soortgelijke initiatieven zijn onder andere het onderzoeksprogramma ‘What works in policing’ van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR)4x Dit onderzoeksprogramma heeft als doel wetenschappelijke duiding en onderbouwing te geven voor een evidence-based politiepraktijk en (nieuwe) vraagstukken voor de politie(functie) te analyseren. en het Team Politiestudies dat is verbonden aan de Universiteit Leiden.5x De oprichting van het team Politiestudies binnen de Universiteit Leiden heeft als doel politiestudies in Nederland te verbreden en te verdiepen, ook op het gebied van fundamenteel onderzoek.
Opvallend is dat sinds de eeuwwisseling de sturende kracht van de politie ten aanzien van onderzoek is toegenomen. Een voorbeeld hiervan is het programma ‘Politie en Wetenschap’ (P&W) dat in 2000 van start ging met de doelstelling om toepassingsgerichte kennis te vergaren. Dat impliceert dat kennis moet worden ontwikkeld die liefst een onmiddellijke doorwerking heeft in de politie. In 2001 werd het eerste meerjarenonderzoeksprogramma van P&W gepubliceerd, waarbij enkele prioritaire onderzoekslijnen werden uitgezet waar kennisinstellingen op konden intekenen. Zo richtte de agenda van 2015-2019 zich op drie terreinen: 1) de uitvoering met de daaraan verbonden kwesties van effectiviteit, bevoegdheden en integriteit, 2) de inrichting en het functioneren van de politieorganisatie, en ten slotte 3) het bestel, het politiemanagement en de positie/rol/functie van de politie in de samenleving (Politieacademie, 2014). Voor de agenda 2019-2022 werden de inhoudelijke thema’s van het Strategisch Kompas van de politie als uitgangspunt genomen. Dit leverde acht onderzoeksterreinen op, variërend van ‘politie in verbinding met wijk-web-wereld’ tot ‘legitimiteit en vertrouwen’ (Politieacademie, 2019).
Naast deze Strategische Onderzoeksagenda voor de Politie wordt onderzoek naar de politie en de politiefunctie ‘gestuurd’ door grote algemene subsidieprojecten, zoals de Nationale Wetenschapsagenda en door specifieke initiatieven van ministeries, zoals de Kennisagenda Ondermijning van het WODC. Actuele en maatschappelijk en politiek relevante veiligheidsvraagstukken bepalen voor een belangrijk deel waar onderzoeksgeld naartoe gaat. Sinds de oprichting van de Nationale Politie in 2013 heeft de minister van Justitie en Veiligheid mogelijkheden om via strategische onderzoeksagenda’s het politieonderzoek te sturen. Op dit moment is het thema ‘bewaken en beveiligen’ zo’n actueel vraagstuk waaromheen het ministerie van Justitie en Veiligheid zelfs een ‘wetenschappelijke schil’ wil ontwikkelen (Grapperhaus, 2021).
Financiële prikkels zijn dan wel onontbeerlijk om samenwerkingsverbanden en onderzoeksprojecten in stand te houden, tegelijkertijd kan het de fragmentatie van het onderzoekslandschap in de hand werken (Easton & De Paepe, 2022). De vele partnerschappen die de politie aangaat, zijn daarvan een voorbeeld. Er is een partnerschap met bijna elke universiteit en hogeschool op heel uiteenlopende thema’s (Politie, 2022). Er hangt een mist rond politiestudies in Nederland. Iedereen beseft dat er heel wat onderzoek voorhanden is, maar weet niet waar het te vinden is of bij wie te rade moet worden gegaan. In de volgende paragrafen trachten wij alvast de mist te laten verdampen door het in kaart brengen van politieonderzoekers en hun perceptie ten aanzien van politiestudies.
-
3 Politiestudies in Nederland: mogelijkheden tot inventarisatie
De noodzaak om politiestudies en daaraan verbonden politieonderzoekers in kaart te brengen mag dan wel duidelijk zijn, toch is dit geen gemakkelijke oefening. In deze paragraaf bespreken we de manier waarop we de politieonderzoekers in kaart hebben gebracht en welke survey zij voorgeschoteld kregen.
3.1 Selectie van politieonderzoekers
Een overzicht maken van personen die zich positioneren op het domein van politiestudies was niet eenvoudig: veel onderzoekers vinden het moeilijk om zichzelf te definiëren als politieonderzoeker en bovendien is de expertise verdeeld over verschillende organisaties, namelijk universiteiten, hogescholen, wetenschappelijke instituten en consultancybureaus. De hier gemaakte lijst is dan ook niet exhaustief, maar wel voldoende representatief.
Er werd begonnen met het raadplegen van de website van Nederlandse universiteiten, waarbij de lijst met medewerkers geïnspecteerd werd die verbonden zijn aan de faculteiten recht en criminologie, bestuurskunde en (publiek) management, politicologie, sociologie, psychologie en geschiedenis. Bij de technische universiteiten was het moeilijker deze indeling in faculteiten te maken, en werd de volledige medewerkerswebsite geraadpleegd. Elke medewerker werd gescreend op basis van zijn biografie en bibliografie, om na te gaan of zijn of haar onderzoek enigszins kan worden gelieerd aan de politie in brede zin. We gingen er daarbij van uit dat indien een onderzoeker minimaal drie publicaties heeft met deze link, wij deze zien als politieonderzoeker. Een uitzondering op deze regel zijn de junior onderzoekers en promovendi die zich op dit domein positioneren. Zij werden voornamelijk geselecteerd op basis van hun biografie op de facultaire website of hun LinkedIn-profiel, in combinatie met een reeds bestaand maar eerder informeel promovendinetwerk politiestudies.
Bij de hogescholen werden lectoren en onderzoekers geraadpleegd die vielen onder de toegepaste versies van de eerdergenoemde disciplines (bijv. toegepaste psychologie), alsook de verschillende veiligheidsrichtingen. De wetenschappelijke instituten die meegenomen werden in het onderzoek zijn de Politieacademie en het NSCR. Hier werden alle medewerkers die zijn verbonden aan onderwijs en onderzoek meegenomen. Ten slotte zijn er ook heel wat consultancybureaus die veelal vanuit een formele opdracht vanuit politie, gemeenten en ministeries onderzoek verrichten naar politie en veiligheidsgerelateerde probleemstellingen. De medewerkers van de consultancybureaus die op hun website een expliciete link hadden met politiestudies werden meegenomen.
3.2 De survey
Op 11 oktober 2021 werd een survey uitgestuurd naar 301 personen die zich positioneren op het domein van politiestudies. Na het versturen van een herinneringsmail op 15 december 2021 aan degenen die de survey niet hadden ingevuld, werd de survey afgesloten op 25 februari 2022, waarbij in totaal 105 personen de survey volledig ingevuld hebben. Dat betekent bijgevolg dat de geadresseerden ongeveer vijf maanden de tijd hadden om de survey in te vullen. Het invullen van de survey duurde vijf tot tien minuten, afhankelijk van de aandacht die werd besteed aan de open vragen. Enkel de antwoorden van de degenen die de survey volledig hebben ingevuld, werden meegenomen in de onderzoeksresultaten. Dat bracht geenszins onze data-analyse in gevaar, aangezien de respondenten die afhaakten de survey sloten na het invullen van persoonlijke gegevens. Het is dus niet zo dat de survey halverwege werd afgebroken of bij het invullen van de inhoudelijke vragen in het tweede of derde deel. Afgaande op het mailverkeer valt dit te verklaren, doordat sommige respondenten bij het zien van de eerste inhoudelijke vraag zich niet gemachtigd voelden om deze survey verder in te vullen. Met ‘gemachtigd voelden’ wordt dan bedoeld dat zij aangeven onvoldoende onderzoek verricht te hebben naar politie, te weinig kennis te hebben over politiestudies of zichzelf niet te positioneren op dit domein.
De survey bestond uit drie delen. In het eerste deel werden er enkele persoonlijke gegevens bevraagd, meer bepaald de naam van de respondent, de organisatie waaraan hij/zij verbonden is en de positie die hierin wordt bekleed. Inzake de organisatie kon de respondent kiezen uit politie, universiteit/hogeschool/wetenschappelijk instituut, denktank/onderzoeksbureau, beleidsinstelling (rijk, provincie, gemeente) of een eigen categorisering. Hier kan genoteerd worden dat deze keuzes uitgebreider zijn dan de organisaties die we hadden geïdentificeerd tijdens de selectie van respondenten. De reden hiervoor is dat we de respondenten wel hebben geselecteerd op basis van de websites van deze organisaties, maar dat zij zelf mogelijk simultaan verbonden zijn aan meerdere organisaties, inclusief organisaties die niet mee zijn genomen in de oorspronkelijke selectie. Het is ook daarom dat het voor respondenten mogelijk was om meerdere categorieën aan te vinken. Gelijkaardig konden de respondenten meerdere opties aanvinken bij de vraag naar hun positie binnen de organisatie(s). De respondenten konden kiezen uit de volgende opties: junior onderzoeker, senior onderzoeker, promovendus, postdoctoraal onderzoeker, universitair docent, universitair hoofddocent, hoogleraar, emeritus of zelf hun positie definiëren.
Het tweede deel van de survey had als doel de onderzoeksthema’s van de respondenten in kaart te brengen. De eerste vraag ging in op het onderzoek dat de respondent uitvoert binnen het domein politiestudies. Hierbij kon gekozen worden uit de thema’s (meerdere antwoorden waren mogelijk): (jeugd)criminaliteit, bestuurlijke handhaving, crises en crisismanagement, cybersecurity, evaluatie/inspectie, forensisch onderzoek, gebiedsgebonden politiezorg, geweld in de maatschappij, geweld door de politie, geweld tegen de politie, intelligence, legitimiteit, leiderschap, management en bestuur, migratie, minderheden en discriminatie, monitoring, ondermijning / georganiseerde criminaliteit, openbare orde, opsporing, politie in multi-actor veiligheidslandschap, politiegeschiedenis, politieverhoren, technologie, terrorisme/CTER,6x CTER: (Contra)terrorisme, Extremisme en Radicalisering. verkeer, weerbaarheid of er kon zelf een andere optie aangegeven worden. Deze selectie is gebaseerd op de publicatie van Van Reenen (2020) en werd verder uitgebreid en verfijnd. De uitbreiding bestond uit het toevoegen van zes thema’s: cybersecurity, forensisch onderzoek, leiderschap, ondermijning / georganiseerde criminaliteit, politie in multi-actor veiligheidslandschap en politieverhoren. De verfijning betrof het aanpassen van een aantal thema’s. Ten eerste werd ‘criminologie’ veranderd in ‘criminaliteit’, omdat criminologie veelal verwijst naar een breed onderzoeksdomein waar veel thema’s in kunnen worden ondergebracht. Ten tweede werd de term ‘geweld’ opgesplitst in ‘geweld door politie’, ‘geweld tegen politie’ en ‘geweld in de maatschappij’. De term ‘geweld’ leek ons immers een containerbegrip dat onvoldoende zicht zou verschaffen op het soort geweld waarnaar onderzoek wordt verricht. Ten slotte werd de categorie ‘vreemdeling’ gewijzigd in ‘migratie’. Die keuze werd gemaakt om een duidelijk onderscheid aan te brengen met het thema ‘minderheden en discriminatie’.
Om het tweede deel van deze survey af te ronden, werden er drie vragen ontwikkeld die gebruikmaakten van een Likertschaal van 1 tot 5. De eerste vraag ‘ziet u zichzelf als een generalist of specialist in het domein van politiestudies?’ polste de respondenten naar de mate waarin zij probleemstellingen vanuit een brede optiek en veelal interdisciplinair behandelen (generalist), of eerder nauw vanuit één discipline (specialist). Hierbij stond een score van 1 gelijk aan een specifieke insteek, terwijl een score van 5 verwijst naar een generalistische insteek. De tweede en derde vraag polsten de respondenten naar de mate waarin zij een goed zicht hebben op de thema’s van de verschillende onderzoeken binnen respectievelijk Nederland en het wereldwijde toneel. Hierbij betekent een score van 1 dat de onderzoeker ‘geen goed zicht hierop heeft’, terwijl een score van 5 impliceert dat de onderzoeker ‘een goed zicht hierop heeft’.
Het derde deel van de survey trachtte inzicht te creëren in het huidige onderzoek binnen het domein politiestudies vanuit het perspectief van politieonderzoekers. Allereerst werd gevraagd naar drie thema’s waarnaar volgens de respondenten het meest onderzoek wordt verricht. Hierbij werd dezelfde categorisering als in het tweede deel gebruikt. Daaraan gekoppeld werd de vraag gesteld naar welk thema ‘overmatig veel onderzoek wordt verricht’. Hierop konden de respondenten zelf een open antwoord geven. Ten tweede en gelijkaardig met de vorige vraagstelling, konden de respondenten drie thema’s selecteren waarnaar volgens hen het minst onderzoek wordt uitgevoerd. Daarbij werd de respondenten ook gevraagd aan te geven of er een thema is waarnaar te weinig onderzoek wordt uitgevoerd. Het betrof hier opnieuw een open vraag.
-
4 Onderzoeksresultaten
In de inleiding gaven we reeds de doelstellingen van dit onderzoek mee. Dit zijn:
een beeld verkrijgen van wie kan worden omschreven als politieonderzoeker;
nagaan welke thema’s of onderzoeksgebieden deel uitmaken van het brede domein van politiestudies en welke thema’s bijkomende aandacht vereisen.
In deze paragraaf worden beide onderdelen besproken.
4.1 De politieonderzoeker: een fluïde begrip
Figuur 1: Verdeling van respondenten over hun organisatieHet merendeel van de respondenten (81/105 personen) is verbonden aan een universiteit, hogeschool of wetenschappelijk instituut, gevolgd door 25 onderzoekers die verbonden zijn aan de politie en 16 onderzoekers die verbonden zijn aan een denktank/onderzoeksbureau. De ‘andere’ categorie bestaat uit personen verbonden aan de KMar of het Openbaar Ministerie of zelfstandige onderzoekers. Deze verdeling hoeft op zich niet te verbazen, aangezien het merendeel van de personen die wij hebben geïdentificeerd als politieonderzoeker in het vooronderzoek en daarom gecontacteerd hebben voor het invullen van de survey, ook kwam uit deze categorie. Wel opmerkelijk is dat degenen die aangeven bij de politie te werken, grotendeels ook deel uitmaken van universiteiten/hogescholen/wetenschappelijke instituten, wat reeds de bestaande interactie tussen de academische wereld en de praktijk laat zien.
Wanneer de respondenten gevraagd wordt naar hun huidige positie, geeft ongeveer een kwart aan dat ze promovendi zijn, gevolgd door een vijfde ‘andere’ (dit zijn voornamelijk lectoren, docenten en research fellows). Op een gedeelde derde plaats staan de senior onderzoekers en universitair docenten, beide rond de 13%. Hoogleraren bekleden de vierde plaats met 9%, en op een gedeelde vijfde plaats (7,32%) staan junior onderzoekers en universitair hoofddocenten, die elk ongeveer 7% uitmaken van het totaal. Achteraan staan hoogleraar-emeriti (4%) en postdoctorale onderzoekers (iets minder dan 2%).
Op de vragen rond de visie op de eigen werkzaamheden binnen het domein politiestudies en het zicht die de onderzoekers hebben op onderzoek binnen politiestudies in Nederland en in de wereld, zien we dat de respondenten zich vaker omschrijven als generalist. Gemiddeld geven de onderzoekers aan matig bekend te zijn met het politieonderzoek in de wereld en hebben ze naar eigen zeggen een iets betere blik op politieonderzoek in Nederland. De survey laat echter ook een paradox zien waar verschillende respondenten aangeven dat zij zichzelf niet zouden omschrijven als ‘politieonderzoeker’ of te weinig zicht hebben op wat politiestudies omvat. De respondenten identificeren zich voornamelijk met de wetenschappelijke discipline waartoe ze met hun onderzoeksgroep behoren. Iemand die zich positioneert binnen de faculteit van recht en criminologie zal zich identificeren als criminoloog of jurist, en niet zozeer als een politieonderzoeker. De paradox bestaat erin dat de onderzoekers specialisten zijn binnen hun respectievelijke discipline en generalisten binnen het brede domein van politiestudies. Dat impliceert dat politieonderzoekers vanuit een specialistische bril de politie gaan benaderen of gebruiken als case binnen een breder raamwerk. Het demonstreert de evolutie naar de zogenaamde ‘governance of security’, waarbij politie niet langer centraal wordt gesteld binnen het onderzoek, maar wordt gezien als een telg binnen een breder veiligheidslandschap. Gegeven de complexiteit van onze maatschappij, is dit een natuurlijke evolutie. Niettemin dienen we waakzaam te blijven dat er geen verkokering ontstaat bij het politieonderzoek of dat de rol van politie bij dergelijke onderzoeken gemarginaliseerd wordt.
4.2 Politiestudies: gefragmenteerd en versplinterd
Figuur 2: Verdeling van respondenten over onderzoeksdomeinenBij onze vooropgestelde thema’s geeft 7% van de respondenten aan onderzoek te verrichten op het domein van gebiedsgebonden politiewerk, gevolgd door opsporing (7%), ondermijning (6%) en openbare orde (5,36%). Het minste onderzoek wordt verricht op de thema’s verkeer (1%), politieverhoren (1%), migratie (2%), politiegeschiedenis (2%), cybersecurity (2%), monitoring (2%), forensisch onderzoek (2%), terrorisme/CTER (2%) en leiderschap (2%). Er zijn eveneens enkele respondenten die zich buiten de vooropgestelde categorieën positioneren. Het gaat hier over de dagelijkse politionele praktijk, diversiteit en inclusie, en selectie en opleiding.
Figuur 2 toont aan dat er nog steeds veel onderzoek wordt verricht naar thema’s die een lange historische onderzoekstraditie hebben. Zo situeert een groot deel van de respondenten zich op het thema gebiedsgebonden politiewerk (GGP), waarnaar sinds de jaren tachtig onderzoek wordt verricht. Bij thema’s die minder systematisch terugkeren doorheen de tijd of die pas de afgelopen jaren aan belang winnen, positioneren zich minder respondenten. Dit toont aan dat de zogenaamde ‘klassieke thema’s’ relevant blijven in de huidige tijdsgeest. Tegelijkertijd zou kunnen worden verwacht dat actuelere thema’s zoals migratie, terrorisme en cybersecurity een groot percentage respondenten zou opleveren omwille van de toenemende vraag naar onderzoek op deze domeinen. Mogelijk moeten we hier verwijzen naar de vaststelling dat bij sommige thema’s politie eerder in de marge verschijnt, waardoor het niet zozeer wordt gezien als een politioneel vraagstuk, maar eerder als een meer algemeen veiligheidsvraagstuk.
Figuur 2 geeft eveneens weer dat het politieonderzoek gefragmenteerd en versnipperd is. Elk vooropgesteld thema werd immers aangeduid door één of meer respondenten. Politiestudies kan bijgevolg gezien worden als een breed onderzoeksdomein, waarbij het lijkt dat er voor elke politionele taak of activiteit onderzoek wordt verricht. Er is dus een congruentie tussen de brede invulling van de rol van de politie in de samenleving en het onderzoek ernaar.
Figuur 3: Top vijf thema’s waarnaar volgens de respondenten het meest onderzoek wordt uitgevoerdWanneer we een top vijf van de meest onderzochte thema’s opmaken, dan komen eigenlijk zeven thema’s naar boven, omdat de vijfde plaats door drie thema’s gedeeld wordt: ondermijning (14%), (jeugd)criminaliteit (12%), gebiedsgebonden politiezorg (6%), crises en crisismanagement (5%), cybersecurity (4%), management en bestuur (4%) en opsporing (4%).
Er is een grote congruentie tussen het aantal onderzoekers die zich positioneren op een bepaald thema en de selectie van thema’s waarnaar veel onderzoek wordt verricht. Dat is niet vanzelfsprekend, omdat in het kader van financiering onderzoekers veelal moeten aantonen waarom hun onderzoek relevant is, bijvoorbeeld wegens onvoldoende kennis op dat thema. Zeker in het academische milieu is dat het geval waar expliciet wordt verwezen naar de leemtes in de literatuur die het onderzoek wenst op te vullen. Dit komt overeen met de antwoorden op de open vraag ‘Is er op het gebied van politiestudies een thema waarnaar overmatig veel onderzoek wordt verricht?’, hoewel het wel opvallend is dat een groot deel van de respondenten aangeeft hier geen uitspraken over te willen of kunnen doen. Anderzijds hekelen onderzoekers bij het beantwoorden van deze vraag de instrumentalisering van het politieonderzoek. Zo is het politieonderzoek vaak vervlochten met de waan van de dag en wordt er te weinig teruggegrepen naar de ‘klassieke studies’ bij het onderzoek van een maatschappelijk probleem.
Figuur 4: Top vijf thema’s waarnaar volgens de respondenten het minst onderzoek wordt uitgevoerdGelijkaardig met de vraag ‘Selecteer 3 thema’s waarnaar volgens u het meeste onderzoek wordt verricht’ werd eveneens de vraag gesteld ‘Selecteer 3 thema’s waarnaar volgens u het minste onderzoek wordt verricht’. Hier bestaat de top vijf uit acht verschillende thema’s, wegens een gedeelde plaats 3 en 4: verkeer (8%), monitoring/dataverzameling (7%), politie in multi-actor veiligheidslandschap (6%), politiegeschiedenis (6%), legitimiteit (6%), technologie (5%), weerbaarheid (5%), intelligence (5%), en geweld door politie (5%). Er is opnieuw een grote ‘andere’ categorie (9,81%). Het merendeel van de respondenten die deze categorie aanduiden, doet dat voornamelijk vanuit het zelfinzicht te weinig kennis te hebben om een keuze te maken tussen de verschillende categorieën. Desalniettemin komen hier opnieuw enkele nieuwe thema’s aan bod, zoals de dagelijkse politionele praktijk, diversiteit en inclusie, en selectie en opleiding.
Op basis van de open vraag ‘Is er op het gebied van politiestudies een “thema” waarbij het onderzoek te weinig ontwikkeld is?’ kunnen we enkele niches onderscheiden. Zo is er volgens de respondenten nog veel ruimte om te onderzoeken hoe artificial intelligence en bij uitbreiding technologie kan worden gebruikt in de politiewerking. Ten tweede zijn er enkele respondenten die ons attent maken op de positie van politie binnen een netwerk van andere professionele (veiligheids)actoren en burgers en het gebrek aan inzichten op dit domein. Ten derde wordt stilgestaan bij de nood aan onderzoek naar de begeleiding door de politie van slachtoffers. Een vierde opmerkelijke vaststelling is dat er enkele methodologische opmerkingen worden gemaakt door de respondenten. De respondenten zijn van oordeel dat het merendeel van het onderzoek kwalitatief van aard is en dat er nood is aan meer statistische analyses en actieonderzoek. Daarnaast wordt aangehaald dat er onvoldoende empirisch onderzoek is over de politionele praktijk. Sommige respondenten halen daarbij aan dat een groot deel van het onderzoek opiniërend van aard is. Ten slotte komen ook de volgende thema’s aan bod: opsporing in brede zin, zelfmoord bij agenten, politieopleiding, discriminatie, ongewenste selectiviteit in de werking van bestuurlijke maatregelen, huiselijk geweld, procesmanagement, integriteit, en politiegeschiedenis.
-
5 Conclusie
De survey leert ons dat politiestudies in Nederland gekenmerkt wordt door een brede variatie aan onderzoeksdomeinen en thema’s. Het leert ons dat het huidige politieonderzoek wordt gekenmerkt door fragmentatie en versnippering binnen de Nederlandse context, iets wat Piet van Reenen eveneens aanhaalt. Dat is binnen de survey het duidelijkst merkbaar aan de hoeveelheid respondenten die aangeven onvoldoende zicht te hebben op welk onderzoek wordt uitgevoerd binnen politiestudies. Toch halen de respondenten aan dat binnen het hedendaags politieonderzoek er vooral aandacht is voor ondermijning, (jeugd)criminaliteit, gebiedsgebonden politiezorg, crises en crisismanagement, management en bestuur, opsporing en cybersecurity. De respondenten geven daarbij zelf aan dat er meer ruimte is voor diepgang en het gebruik van nieuwe onderzoeksmethoden. Aan de andere kant geven de respondenten aan dat er meer onderzoek nodig is op het domein van verkeer, monitoring/dataverzameling, politie in multi-actor veiligheidslandschap, politiegeschiedenis, legitimiteit, technologie, weerbaarheid, intelligence, en geweld door politie. Opvallend is dat het hier over thema’s gaat waarnaar in het verleden onderzoek werd verricht, maar die de afgelopen jaren minder op de voorgrond stonden.
Ondanks dat de thema’s in dit onderzoek in sommige gevallen wat verder uitgesplitst of anders benoemd zijn, toont de survey aan dat de perceptie van politieonderzoekers grotendeels strookt met hetgeen Piet van Reenen (2020) beschrijft. Zo wordt er sterk gefocust op gebiedsgebonden politiewerk, opsporing, criminaliteit, en ondermijning/georganiseerde criminaliteit. Op zich kunnen de bovengenoemde thema’s in tegenstelling tot cybersecurity niet zozeer worden omschreven als ‘nieuwe thema’s’. Het zijn stuk voor stuk thema’s die een rijke geschiedenis kennen, maar de afgelopen jaren een andere invulling hebben gekregen omwille van opkomende maatschappelijke tendensen, zoals toenemende digitalisering en connectiviteit, klimaatverandering, superdiversiteit en de impact van desinformatie.
Versnippering en fragmentatie hoeven niet per definitie negatief te zijn. Ze kunnen ook worden gezien als een natuurlijke evolutie binnen de wetenschap waarbij eenzelfde onderzoeksobject (in casu de politie) vanuit verschillende perspectieven wordt benaderd. Er kan zo een kruisbestuiving ontstaan tussen de theoretische en empirische inzichten van verschillende wetenschappelijke disciplines. Een voorbeeld hiervan is de implementatie van technologie bij de politie. Vanuit een ingenieurswetenschappelijk perspectief kan worden nagegaan hoe technologie kan bijdragen aan een efficiëntere organisatie, terwijl het sociologisch perspectief rekening kan houden met culturele variabelen die de weerstand ten aanzien van deze nieuwe technologie verhogen. Eveneens kan met een psychologische bril worden gekeken naar de individuele politiefunctionaris en kan een bestuurskundig perspectief licht werpen op hoe zo’n technologie kan worden ingebed in de bredere organisatie. Naast de wetenschappelijke meerwaarde kan deze evolutie bijdragen aan een toenemende professionalisering van de politieorganisatie en politiefunctionarissen. Inzichten vanuit de wetenschap kunnen worden ingezet om politie de mogelijkheid te bieden een antwoord te geven op een continu veranderende samenleving, mits er een praktijkgerichte vertaling is. Toch moet ook worden gewezen op de gevaren die gepaard gaan met deze versnippering. Indien de verschillende disciplines en de daaraan verbonden onderzoekers los van elkaar opereren, zal een kruisbestuiving van wetenschappelijke en praktijkgerichte inzichten per definitie niet mogelijk zijn. Dat kan leiden tot zogenaamde eilandinnovatie, waarbij onderzoeksresultaten of geleerde lessen binnen een bepaalde casus niet worden geëxtrapoleerd naar andere casussen, en dat zou zonde zijn.
Het is tegen deze achtergrond dat De Paepe en Easton (2022) appelleren aan bruggenbouwers die wetenschappelijke disciplines onderling en wetenschap en praktijk met elkaar kunnen verbinden. Klerks (2017) spreekt over de inrichting van een wetenschappelijk politie-instituut dat bestaat uit deskundigen die intern en extern met elkaar in verbinding staan. Gelijkaardig met de visie van Peter Klerks, spreekt Edwin Bakker over de nood aan een wetenschappelijke raad voor de politie, die een aantal mensen samenbrengt om te reflecteren over de politie (Bruinsma & Van Hoorn, 2022). In het betoog van de bovenstaande auteurs is ‘netwerk’ de term die telkens terugkeert: de noodzakelijke verbinding tussen wetenschappelijke disciplines onderling en tussen wetenschap en praktijk.
Deze bijdrage moet worden gezien als een vertrekpunt om die verbinding te faciliteren. In de toekomst dienen politieonderzoekers en mensen uit de praktijk na te denken over hoe politiestudies kan evolueren als onderzoeksdomein en kan bijdragen aan de politionele praktijk. In onze visie is er in eerste instantie nood aan een recurrente, historische en transversale analyse die de kennisontwikkeling van politieonderzoek in Nederland in kaart brengt. In tweede instantie moet worden stilgestaan bij de vraag hoe kan worden voortgebouwd op de reeds aanwezige kennis en hoe er over onderzoeksinstanties heen kan worden samengewerkt. Ten slotte dient er een periodieke dialoog te zijn tussen politiestudies en politiepraktijk om ervoor te zorgen dat de kennisproductie daadwerkelijk resulteert in kennisbenutting. De Nationale Politie is hier duidelijk de vragende partij, al weten zij ook niet altijd tot wie zij zich moeten wenden. Wij willen dan ook met deze bijdrage alle instanties waar politieonderzoek wordt verricht uitnodigen om collectief de handschoen op te nemen en de dialoog tussen politieonderzoekers onderling en tussen politiestudies en politiepraktijk te ondersteunen. De jaarlijkse onderzoeksdag georganiseerd door de politie, de Politieacademie en het ministerie van Justitie en Veiligheid zou hiervoor een geschikt podium zijn, evenals het Tijdschrift voor de Politie.
Literatuur Bayley, D.H. & C. Shearing (1996) The Future of Policing. Law &Society Review, 30(3), 585-606.
Bronitt, S. (2013) Beyond ‘Dialogues of the Deaf’: Re-imagining policing and security research for policy and practice. In: G. Bammer (Ed.), Disciplining Interdisciplinarity-Integration and Implementation Sciences for Researching Complex Real-World Problems (pp. 381-388). The Australian National University Press.
Bruinsma, G.J.N. & C.D. van der Vijver (1998) Politie en sociale wetenschap; samenwerking en tegenstellingen. Justitiële verkenningen, 24(8), 8-17.
Bruinsma, M. & J. van Hoorn (2022) Interview professor Edwin Bakker: ‘Laat de politie alsjeblief meer zelfverzekerd zijn.’ het Tijdschrift voor de Politie, 1, 18-23.
Cachet, A. & M. Punch (1978) Marginaal : sociologie en politie. Sociologische Gids, 25(6), 446-448.
De Paepe, J. & M. Easton (2022) Samenwerking tussen politie en wetenschap: Lessen uit België. het Tijdschrift voor de Politie, 1, 24-28.
Easton, M. & J. De Paepe (2022) Partnerschappen tussen politie en wetenschap in België: Fragiele allianties? PANOPTICON, 43(1), 68-85.
Fijnaut, C. (1984) Over de toekomst van het politie-onderzoek in Nederland. het Tijdschrift voor de Politie, 46(6), 271-278.
Fijnaut, C. (1998) De politie onderzocht; kanttekeningen bij het rapport Politie in wetenschap. Justitiële verkenningen, 24(8), 57-61.
Fleming, J. (2010) Learning to Work Together: Police and Academics. Policing, 4(2), 139-145, doi.org/10.1093/police/paq002.
Johnston, L. & C.D. Shearing (2002). Governing security : explorations in policing and justice. Routledge (https://lib.ugent.be/nl/catalog/rug01:000812103).
Kazemier, E. (1992) Het ontstaan van de bijzondere leerstoel politiestudies. Den Haag: Gemeentepolitie van ’s-Gravenhage, Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek.
Klerks, P. (2017) Het gedroomde instituut. www.websitevoordepolitie.nl/het-gedroomde-instituut.
Korsten, A. & M. Liedekerken (2012) Politiestudies in vogelvlucht. Een beknopt overzicht. https://adoc.pub/politiestudies-in-vogelvlucht-een-beknopt-overzicht.html.
Loader, I. & A. Mulcahy (2003) Policing and the Condition of England: Memory, Politics and Culture. Oxford University Press, doi.org/10.1093/acprof:oso/9780198299066.001.0001.
Meershoek, G. (2010) Boekensignalement Hoe verder met politiestudies? Beleid en Maatschappij, 37(1), 112-115.
Meershoek, G. (2019) Bericht uit een fluwelen kooi. Over het onbehagen van een politieonderzoeker. Justitiële verkenningen, 45(mei), 46-61.
Muller, E.R. (2014) Politie en politiewetenschap in perspectief. In: E.R. Muller, E.J. van der Torre, A.B. Hoogenboom & N. Kop (red.), Politie - Studies over haar werking en organisaties (pp. 813-822). Kluwer.
Nägel, C. & A. Vera (2020) Police science as an emerging scientific discipline. International Journal of Police Science and Management, 22(3), 24-252, doi.org/10.1177/1461355720917413.
Politie (2022) Verbinding tussen politie en wetenschap. Een overzicht van bestaande samenwerkingen.
Politieacademie (2014) Strategische Onderzoeksagenda voor de Politie 2015-2019. www.politieacademie.nl/kennisenonderzoek/Onderzoek/onderzoeksthemas/Documents/Bijlage,%20link%20Strategische%20onderzoeksagenda.pdf.
Politieacademie (2019) Strategische onderzoeksagenda voor de politie: 2019-2022. www.politieenwetenschap.nl/Content/Uploads/Overige_documenten/SOAP%202019-2022.pdf.
Ponsaers, P. (2010) De verhouding politie en wetenschappelijk onderzoek – Kritische evaluatie van 25 jaar politieonderzoek in Europa en de Angelsaksische wereld. In: W. Bruggeman, E. Devroe & M. Easton (red.), Evaluatie van 10 jaar politiehervorming: Terugkijken in het verleden en vooruitkijken in de toekomst (pp. 131-151). Maklu.
Sanders, C.B. & D. Langan (2021) Collaboration Consequences: New Public Management and Police-Academic Partnerships. Journal of Applied Social Science, 1-17, doi.org/10.1177/1936724420984378.
Reenen, P. van (2012) ‘Tot op heden is dergelijk onderzoek niet verricht’. De effectiviteit van de politie en haar legitimiteit: studies tegen het licht gehouden. De stand van kennis en onderzoek, deel II. Geraadpleegd via www.politieenwetenschap.nl/publicatie/overzichtsstudies/2012/tot-op-heden-is-dergelijk-onderzoek-niet-verricht-106.
Reenen, P. van (2020) De stand van politieresearch: Inventarisatie en perspectief. Geraadpleegd via www.politieenwetenschap.nl/publicatie/bijzondere_publicaties/2020/de-stand-van-politieresearch-351.
Noten
-
1 Binnen dit artikel dient de term ‘politieonderzoeker’ te worden verstaan als academici die buiten de politieorganisatie onderzoek uitvoeren naar de politie in de brede zin van het woord. We gaan hier dieper op in in par. 3 van dit artikel.
-
3 Dit gebeurde op initiatief van korpschef C.N. Peijster en zijn beleidcoördinator J.M. de Blaey van de gemeentepolitie ’s-Gravenhage.
-
4 Dit onderzoeksprogramma heeft als doel wetenschappelijke duiding en onderbouwing te geven voor een evidence-based politiepraktijk en (nieuwe) vraagstukken voor de politie(functie) te analyseren.
-
5 De oprichting van het team Politiestudies binnen de Universiteit Leiden heeft als doel politiestudies in Nederland te verbreden en te verdiepen, ook op het gebied van fundamenteel onderzoek.
-
6 CTER: (Contra)terrorisme, Extremisme en Radicalisering.