DOI: 10.5553/TvC/0165182X2022064002001

Tijdschrift voor CriminologieAccess_open

Artikel

Een oude vraag opnieuw onderzocht: effecten van korte gevangenisstraffen ten opzichte van niet-vrijheidsbenemende straffen op recidive op basis van een instrumentele variabele benadering

Trefwoorden short-term imprisonment, non-custodial sanctions, instrumental variables, repeat offending
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Hilde Wermink, Arjan Blokland, Nikolaj Tollenaar e.a. . (2022). Een oude vraag opnieuw onderzocht: effecten van korte gevangenisstraffen ten opzichte van niet-vrijheidsbenemende straffen op recidive op basis van een instrumentele variabele benadering. Tijdschrift voor Criminologie (64) 2, 147-169.

    The aim of this article is to determine the effect of short-term prison sentences on recidivism. The authors use data from the longitudinal Life After Release study to compare effects of short-term prison sentences versus non-custodial sentences on recidivism over a maximum period of five years. In order to control for differences between persons with a short-term prison sentence and persons with a non-custodial sentence, they used an ‘instrumental variable’ method. The study shows that this method can be used in the Dutch context to investigate causal effects of punishment on recidivism outcomes. The findings reveal that short-term prison sentences lead to more recidivism than non-custodial sentences, both in the short and long term.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Het doel van dit artikel is om vast te stellen wat het effect is van korte gevangenisstraffen op recidive. We maken gebruik van gegevens van de longitudinale Life After Release-studie om effecten van korte gevangenisstraffen op recidive over een maximumperiode van vijf jaar te vergelijken met effecten van niet-vrijheidsbenemende straffen. Om zo goed mogelijk te controleren voor verschillen tussen personen met een korte gevangenisstraf en personen met een niet-vrijheidsbenemende straf hebben wij een ‘instrumentele variabele’-methode gebruikt. We laten in ons onderzoek zien dat deze methode binnen de Nederlandse context bruikbaar is om de oorzaak-gevolgrelatie tussen straf en recidive te onderzoeken. Onze bevindingen laten zien dat korte gevangenisstraffen leiden tot meer recidive dan niet-vrijheidsbenemende straffen, zowel op de korte als op de lange termijn.

    • Inleiding

      Gevangenisstraf is in veel landen de zwaarste straf die kan worden opgelegd. Gevangenisstraf is echter ook een dure straf en de kosten voor de oplegging en uitvoering ervan drukken vaak zwaar op het budget van de rijksoverheid. Zo neemt de Dienst Justitiële Inrichtingen, verantwoordelijk voor het uitvoeren van vrijheidsbenemende sancties, maar liefst 87 procent van het bedrag voor de tenuitvoerlegging van diverse straffen voor zijn rekening (Moolenaar & Van Dijk, 2020). In Nederland en daarbuiten staat in het bijzonder de kortdurende detentie in de belangstelling. De Nederlandse rechter kiest relatief vaak voor gevangenisstraf: in 2019 werd in 41 procent van alle veroordelingen een vrijheidsstraf opgelegd. Een substantieel deel daarvan is echter van (zeer) korte duur. In dat jaar kreeg ruim driekwart (77 procent) van de tot gevangenisstraf veroordeelden een straf korter dan zes maanden (Vink, 2020). In twee derde (67 procent) van de gevallen betrof het zelfs een straf korter dan drie maanden. Ook in verschillende andere Europese landen wordt veelvuldig gebruik gemaakt van korte gevangenisstraffen (Dünkel, 2017).
      Tegen deze achtergrond hebben beleidsmakers en critici in het verleden gepleit voor het terugdringen van het aantal korte detenties. In 2013 bijvoorbeeld, werd door toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven al eens een conceptwetsvoorstel ingediend met als doel gevangenisstraffen tot zes maanden volledig om te zetten in elektronische detentie. Ook meer recent is met enige regelmaat kritiek geuit op de veelvuldige toepassing van korte detenties in Nederland. Zo zouden rehabilitatiemogelijkheden van korte vrijheidsstraffen zeer beperkt zijn en worden er vraagtekens gezet bij de effectiviteit van deze vorm van straf. Dit terwijl een korte detentie al wel schade kan toebrengen aan het sociale vangnet en de conventionele perspectieven van de dader, hetgeen bijvoorbeeld de uitkeringsafhankelijkheid of het gebruik van geestelijke gezondheidszorg onder ex-gedetineerden zou kunnen vergroten (Batist, 2019; Claessen & Slump, 2020; Kreulen, 2018; RSJ, 2021; Visser, 2021a; 2021b). Door deze indirecte maatschappelijke kosten zou de korte vrijheidsstraf in werkelijkheid wel eens nog duurder kunnen uitpakken dan uit de justitiebegroting blijkt (zie ook Kopf & Mowen, 2020).
      Naast financiële en humanitaire argumenten, is voor het beantwoorden van de vraag of een bredere inzet van alternatieven voor korte detentie wenselijk is ook inzicht nodig in de effecten van dergelijke straffen op recidive. Een belangrijk doel van straf is immers het voorkomen van herhaald delictgedrag. Om een volwaardig alternatief voor korte gevangenisstraf te kunnen bieden, zullen de voorgestelde niet-vrijheidsbenemende sancties minstens hetzelfde effect op recidive moeten hebben als korte detenties.
      In de huidige studie richten we ons op de vraag naar de effecten van korte gevangenisstraffen op herhaalde (geregistreerde) delicten in vergelijking met recidive na niet-vrijheidsbenemende straffen. We maken daarbij voor de eerste keer in de Nederlandse criminologie gebruik van instrumentele-variabeleanalyse (IV-analyse) om de effecten van kortdurende gevangenisstraffen ten opzichte van niet-vrijheidsbenemende straffen vast te stellen. Om na te gaan wat het effect is van kortdurende detentie baseren we ons op gegevens afkomstig van de Life After Release-studie, een grootschalig longitudinaal onderzoek gericht op de levenslopen en criminele carrières van alle personen die in 2012 door een Nederlandse rechter werden veroordeeld.

    • Toepassing van gevangenisstraffen en alternatieve straffen in Nederland

      Figuur 1 geeft de recidiveprevalentie weer na gevangenisstraffen en na niet-vrijheidsbenemende straffen in Nederland. Hoewel een substantieel gedeelte van de gestraften recidiveert binnen een periode van drie jaar, is de recidiveprevalentie met name onder gestraften met een kortdurende gevangenisstraf hoger dan na andere typen straffen. Van hen recidiveert maar liefst 60 procent binnen een periode van drie jaar, terwijl na taakstraffen en geldboetes respectievelijk 40 procent en ruim 20 procent recidiveert. Op het eerste gezicht lijkt figuur 1 de inzet van niet-vrijheidsbenemende straffen te bepleiten: de recidive na dit type straf is immers altijd lager dan die na gevangenisstraf. Figuur 1 betreft echter een naïeve vergelijking, waarbij geen rekening is gehouden met mogelijk bestaande verschillen tussen personen met een korte gevangenisstraf en personen met een niet-vrijheidsbenemende straf. Bestaande verschillen tussen populaties justitiabelen kunnen de recidivecijfers sterk vertekenen. Daarom zegt een dergelijke vergelijking op zichzelf nog weinig over het effect van gevangenisstraf op herhaald crimineel ­gedrag.

      Recidiveprevalentie per strafsoort binnen een volgperiode van drie jaar onder volwassen daders met een strafzaak afgedaan in 2015 (bron: Repris, WODC – 2021)
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2022_2

    • Onderzoek naar de effecten van gevangenisstraffen op recidive

      De in figuur 1 gerapporteerde recidiveprevalenties zijn het resultaat van verschillende mechanismen die samen verantwoordelijk zijn voor de mate waarin gestraften zich schuldig maken aan herhaald delictgedrag. Recidivereducerende mechanismen zoals afschrikking en rehabilitatie kunnen bijdragen aan het verminderen van herhalingscriminaliteit (Von Hirsch e.a., 2009). Straffen kunnen echter (onbedoeld) ook recidiveverhogend werken, bijvoorbeeld wanneer het stigma dat kleeft aan de straf een negatief effect heeft op de conventionele mogelijkheden van gestraften, zoals het vinden van een partner en werk, of de door hen ervaren sociale controle door de straf vermindert (Kirk & Wakefield, 2018; Kopf & Mowen, 2020; Pager e.a., 2009). Door een gevangenisstraf kunnen individuen immers hun sociale steunnetwerk, woning en inkomen verliezen. Specifiek voor vrijheidsstraffen geldt bovendien dat gevangenissen bij uitstek omgevingen zijn waar een procrimineel klimaat heerst en daders criminele vaardigheden van elkaar kunnen leren (Damm & Gorinas, 2020).
      Naast een combinatie van recidivereducerende en recidiveverhogende effecten van de straf zelf, speelt echter ook de selectiviteit in de strafoplegging een rol. Rechters proberen in de strafrechtpraktijk voor elke veroordeelde de ‘meest passende’ straf op te leggen, hetgeen leidt tot systematische verschillen tussen groepen die tot verschillende straffen zijn veroordeeld. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat rechters vaker kiezen voor gevangenisstraf wanneer daders al een uitgebreide justitiële geschiedenis hebben, of wanneer daders in het verleden al eens zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf (Ulmer, 2012; Wermink e.a., 2015). Voor zover met name veroordeelden met een hoog recidiverisico een korte gevangenisstraf krijgen opgelegd, zou dit de hoge recidiveprevalentie onder deze groep (deels) kunnen verklaren. Om de daadwerkelijke invloed van straf op herhaald delictgedrag te isoleren, is het daarom nodig dat onderzoek controleert voor dergelijke selectie-effecten.
      De ‘gouden standaard’ om te controleren voor selectie-effecten is het uitvoeren van een gerandomiseerd experiment. Bij een gerandomiseerd experiment wordt de toewijzing aan de ‘behandeling’ door toeval bepaald, waardoor er geen systematische verschillen optreden tussen deelnemers in elk van de behandelingscondities. Geobserveerde recidiveverschillen na random toewijzing aan verschillende strafmodaliteiten kunnen daarom worden geïnterpreteerd als het resultaat van verschillen in de effecten van de straffen zelf. Het opzetten en uitvoeren van een gerandomiseerd experiment vergt echter tijd en moeite en vereist bovendien de medewerking van verschillende actoren in de strafrechtspleging. Die medewerking is niet altijd beschikbaar of wordt bemoeilijkt doordat het willekeurig toewijzen aan sancties kan worden gezien als een schending van de principes van strafoplegging, namelijk gelijkheid, proportionaliteit en individuele bestraffing (De Roos, 2007). Het aantal experimentele studies naar de effecten van gevangenisstraffen en niet-vrijheidsbenemende straffen is dan ook op één hand te tellen (Petrich e.a., 2020).
      Een andere manier om selectie en het daadwerkelijke effect van verschillende straffen van elkaar te scheiden, is de invloed van mogelijke vooraf bestaande verschillen tussen groepen gestraften af te vangen door het opnemen van zo veel mogelijk voor recidive relevante kenmerken in het voorspellingsmodel, bijvoorbeeld door multipele regressie of (propensity score) matching (Apel & Sweeten, 2010). Zowel regressiemodellen als matchingsmodellen zijn gebaseerd op de aanname dat wanneer gecontroleerd wordt voor de geobserveerde verschillen tussen groepen, de toewijzing aan de verschillende strafcondities verder als toevallig kan worden beschouwd. Matchingstechnieken hebben daarbij als voordeel dat zij een direct vergelijk tussen de verschillende groepen mogelijk maken, waardoor op intuïtieve wijze inzichtelijk kan worden gemaakt in welke mate appels met appels worden vergeleken. De mate waarin de uitkomst van een regressie- of matchingsanalyse de uitkomst van een experimenteel onderzoek benadert, hangt uiteindelijk af van de mate waarin onderzoekers in staat zijn geweest alle relevante verschillen tussen groepen als variabelen in hun model op te nemen en in het geval van een regressiemodel de algebraïsche relatie met recidive en mogelijke interactie-effecten juist te specificeren. Omdat geen enkele dataset informatie bevat over alle relevante variabelen (nog los van of alle relevante variabelen überhaupt bekend zijn), kunnen effecten van quasi-experimentele methoden, zoals regressie en matching, daarom vertekend zijn door ongeobserveerde factoren (Bushway & Apel, 2010).
      Een recente meta-analyse van het criminologisch onderzoek naar de effecten van gevangenisstraf bespreekt 116 studies uit zestien verschillende landen, waaronder ook studies uit Nederland (Petrich e.a., 2020). Slechts vijf van deze studies betreffen gerandomiseerde experimenten, waarvan er drie zich beperken tot het effect van gevangenisstraffen tot veertien dagen. 31 studies hanteerden een complexe vorm van matching. De conclusie die uit deze en andere reviews kan worden getrokken, is dat gevangenisstraffen op zijn best niet beter presteren dan andere straffen en op zijn slechtst zelfs leiden tot meer recidive dan niet-vrijheidsbenemende straffen (o.a. Villettaz e.a., 2006; 2015; Loeffler & Nagin, 2022). Opvallende afwezigen in de meeste eerdere reviews, en wellicht tekenend voor de onbekendheid van criminologen met deze methode, zijn studies die gebruik maakten van een instrumentele variabele (IV) benadering om het effect van gevangenisstraf te meten. Een belangrijk voordeel van deze studies is dat zij het probleem van vertekening door ongeobserveerde variabelen kunnen omzeilen. De IV-methode komt er kort gezegd op neer dat er gebruik wordt gemaakt van een kenmerk (het ‘instrument’) dat niet samenhangt met de kenmerken van het delict of de dader, maar wel samenhangt met het type straf (de ‘behandeling’), en ook geen effect heeft op recidive (de ‘uitkomst’) anders dan via het type straf (Angrist & Pischke, 2009). Alleen de meest recente review van Loeffler en Nagin (2022) bespreekt dertien eerdere IV-studies waarin het effect van een vrijheidsbenemende sanctie werd onderzocht (waarvan er vijf verschenen in criminologische tijdschriften). Sindsdien verscheen er nog studie die gebruik maakte van rechters als instrumenten (Eren & Mocan, 2021). Evenals de matchingsstudies verschillen deze studies in context, operationalisaties van groepen gestraften en uitkomstmaat. Acht van de in totaal veertien studies vinden dat gevangenisstraf herhalingscriminaliteit verhoogt. Nog eens vijf studies vinden geen significant effect van gevangenisstraf. Slechts twee vinden (ook) een recidivereducerend effect. Een van deze studies betreft een studie naar de effecten van jeugddetentie (Eren & Mocan, 2021), de andere is afkomstig uit Noorwegen (Bhuller e.a., 2020), een land dat algemeen bekendstaat om een gevangenisregime waarin sterk de nadruk ligt op rehabilitatie. Relevant voor de huidige studie is dat in de bestaande IV-studies nog niet is onderzocht wat de effecten van korte gevangenisstraffen zijn ten opzichte van niet-vrijheidsbenemende straffen.
      Tegen de achtergrond van de bestaande studies naar het effect van gevangenisstraf en de (methodologische) kanttekeningen die bij veel van deze studies kunnen worden geplaatst, maken wij voor de eerste keer in de Nederlandse criminologie gebruik van een IV-analyse om de effecten van korte gevangenisstraffen en niet-vrijheidsbenemende straffen te vergelijken. Gegeven het veelvuldige gebruik van korte detenties in Nederland, richten wij ons hierbij specifiek op het effect van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen tot zes maanden.

    • Data

      De huidige analyses zijn onderdeel van de Life After Release-studie, een nationaal longitudinaal onderzoek naar de effecten van strafrechtelijke interventies op de verdere levensloop (Wermink & Blokland, 2019). De Life After Release-studie baseert zich op veroordelingsgegevens van het afdoeningscohort 2012 en onderzoekt de mate waarin en de mechanismen waardoor strafrechtelijke interventies verschillende levensloopdomeinen, alleen en in onderlinge samenhang, van justitiabelen beïnvloeden. Dit onderzoek werd goedgekeurd door de commissie Ethiek en Data van de Universiteit Leiden en de Raad voor de rechtspraak.

      Afdoeningscohort 2012

      Het huidige onderzoek is gebaseerd op gegevens van alle personen die in 2012 in Nederland zijn veroordeeld. De hier gebruikte databestanden zijn beschikbaar gesteld door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) en bevatten gegevens afkomstig uit de OBJD (Onderzoek- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie). In totaal bestaat het afdoeningscohort 2012 uit 61.129 unieke personen die in eerste aanleg onherroepelijk zijn veroordeeld in Nederland in 2012.1x Indien een persoon meerdere keren werd veroordeeld in 2012 is de eerste zaak van een persoon geselecteerd voor het uitgangsbestand. Strafbare feiten die daarop volgden, telden mee als recidive, ook wanneer zij in 2012 werden geregistreerd. Van deze personen zijn daarnaast de volledige strafbladen beschikbaar gesteld. In totaal wordt op deze strafbladen melding gemaakt van 1.009.735 strafbare feiten. In het zogeheten feitbestand staan voor elke persoon alle strafbare feiten die bij het Openbaar Ministerie (OM) werden geregistreerd. Het feitenbestand bevat de volledige criminele geschiedenis voorafgaand aan 2012 en de volledige geregistreerde recidive tot 2019. Het zaakbestand van het WODC bevat daarnaast voor alle personen informatie op strafzaakniveau over het delict dat aan de veroordeling in 2012 ten grondslag lag (zwaarste type delict, aantal geregistreerde feiten in de uitgangszaak, maximale strafdreiging), het sanctieverleden voor 2012 (eerdere gevangenisstraffen, eerdere taakstraffen en eerdere geldboetes), kenmerken van de verdachte (geslacht, leeftijd, geboorteland), en kenmerken van de locatie van de rechtbank en de opgelegde straf.
      Om de vergelijkbaarheid tussen uitgangszaken op voorhand te vergroten en enkel zaken met volledige informatie te gebruiken, werden zaken geselecteerd van verdachten die in 2012 tussen de 18 en 50 jaar oud waren, die werden afgedaan door een politierechter, waarop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf volgde korter dan zes maanden, en waarvan verder geen informatie ontbrak.2x Hiermee blijven kantonzaken en meervoudige kamerzaken buiten beschouwing. Door een selectie te maken van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen tot zes maanden opgelegd door de politierechter kunnen overigens vrijwel alle gevangenisstraffen worden meegenomen (98 procent). Slechts 162 personen kregen in 2012 namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan zes maanden opgelegd. De analyses in de onderhavige studie hebben betrekking op 6.564 tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeelden die de ‘experimentele’ groep vormen, en 34.575 veroordeelden die een niet-vrijheidsbenemende straf kregen opgelegd (geheel voorwaardelijke gevangenisstraffen, taakstraffen en geldboetes).

      Rapsody

      Specifiek voor het huidige onderzoek kregen we toegang tot gegevens over de rechters die de zaken afdeden. Deze data zijn afkomstig uit Rapsody van het OM. In Rapsody zijn data opgenomen uit de registratiesystemen COMPAS en GPS, waarin informatie wordt geregistreerd van proces-verbaal tot dagvaarding en uitspraak. Van de zaken die door het WODC aan het OM waren geleverd, is in 99,8 procent van de gevallen het parketnummer teruggevonden in de databases, en in vrijwel al die zaken is de naam geleverd van de rechter die de zaak heeft afgedaan (99,99 procent). Het WODC heeft de gegevens vervolgens geanonimiseerd aan de onderzoekers ter beschikking gesteld.

      Recidive

      De uitkomstvariabele in het onderhavige onderzoek is recidive na de straf. Alle registraties van strafbare feiten na de uitgangszaak worden beschouwd als recidive, mits ze eindigden in een strafbeschikking, veroordeling of beleidssepot. Geregistreerde feiten die eindigden in een vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of technisch sepot tellen niet mee. Hoewel in eerder onderzoek recidive veelal wordt gedefinieerd als veroordelingen (lees: zaken) na vrijlating, komen geregistreerde feiten dichter bij het daadwerkelijke delictgedrag. We brengen zowel recidiveprevalentie als recidivefrequentie in kaart voor een periode van een jaar, drie jaar en vijf jaar na veroordeling en nadat gevangenisgestraften zijn vrijgekomen. Om uitbijters te voorkomen werd voor alle recidivefrequentie-uitkomstvariabelen een maximumwaarde ingesteld op het 99-procentpunt in de verdeling. In onze uitkomstmaten wordt verder rekening gehouden met overlijden en eventuele (nieuwe) perioden van detentie.

      Type straf

      In dit onderzoek vergelijken we verdachten die een korte gevangenisstraf kregen opgelegd met verdachten die een niet-vrijheidsbenemende straf kregen opgelegd. In het huidige onderzoek bestaat de ‘experimentele’ groep uit alle volwassen daders die in 2012 zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van maximaal zes maanden.3x In Nederland geldt de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling voor veroordelingen die na 1 juli 2008 zijn uitgesproken. Voorwaardelijke invrijheidstelling houdt in dat veroordeelden na het uitzitten van een deel van hun vrijheidsstraf in aanmerking komen voor vroegtijdig ontslag uit de gevangenis. De invrijheidstelling geldt altijd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden aan de invrijheidstelling. Deze regeling is echter enkel van toepassing op onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen met een strafduur langer dan één jaar. Voor de kort gevangenisgestraften in het huidige onderzoek kan er daarom van worden uitgegaan dat zij de hun opgelegde (onvoorwaardelijke) straf in het geheel hebben uitgezeten. De controlegroep bestaat uit verdachten die een niet-vrijheidsbenemende straf kregen opgelegd, waaronder voorwaardelijke gevangenisstraffen, taakstraffen en geldboetes.

      Rechters als ‘instrumenten’

      In Nederland worden gewone strafzaken uitsluitend behandeld door professionele rechters en is er geen sprake van lekenrechtspraak. In totaal worden in reguliere jaren, dat wil zeggen jaren waarin geen sprake is van gedeeltelijke of volledige sluiting van de rechtspraak door COVID-19-maatregelen, door rechters ongeveer 85.000 strafzaken afgedaan (Vink, 2020). Het merendeel (82 procent) van die zaken wordt afgedaan door een alleensprekende politierechter. Als ‘instrumenten’ in de huidige analyses gebruiken we de verschillende politierechters die in 2012 strafzaken afdeden. In het analysebestand deden politierechters zaken af die betrekking hebben op bijvoorbeeld eenvoudige diefstal en beperkt drugsbezit, maar ook zaken waarin sprake was van mishandeling en inbraak met geweld.
      Politierechters in Nederland kunnen gevangenisstraffen opleggen variërend van een dag tot maximaal een jaar, waardoor rechters een ruime discretionaire bevoegdheid hebben om te beslissen over het type en de duur van de straf. De Nederlandse rechter is daarbij niet verplicht om de (straf)eis van de officier van justitie te volgen en kan in de strafbeslissing hiervan zowel naar beneden als naar boven toe afwijken.4x De toewijzing van een strafzaak aan de politierechter is wel deels afhankelijk van de eis van de officier van justitie: wanneer de officier van plan is een gevangenisstraf van meer dan twaalf maanden te eisen of als de zaak niet eenvoudig van aard is, zal de officier de zaak aanbrengen bij de meervoudige strafkamer. De drie rechters van de meervoudige strafkamer kunnen dan echter nog steeds – in het geval dat een veroordeling van de verdachte volgt – een gevangenisstraf korter dan twaalf maanden opleggen. De gevonden resultaten hebben dus enkel betrekking op die strafzaken waarvoor de officier van justitie op voorhand een gevangenisstraf van minder dan twaalf maanden eist., 5x Hoewel de toewijzing van strafzaken aan officieren van justitie niet altijd willekeurig gebeurt, maar in bepaalde zaken (deels) op basis van ervaring of specialisatie, is de toewijzing van zaken aan rechters en daarmee de combinatie officier-rechter in een zaak wel willekeurig. De strafeis van de officier in de zaak kan daarmee worden beschouwd als een van de vele kenmerken van de strafzaak waarmee de rechters in hun strafbeslissingen rekening houden. En hoewel er voor diverse groepen delicten landelijke oriëntatiepunten zijn vastgesteld (LOVS, 2021),6x Deze oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en zijn op voorstel van de Commissie rechtseenheid vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). maakt het feit dat ook deze niet bindend zijn, in combinatie met de vrijheid die de wet de Nederlandse rechter laat en het open karakter van de straftoemetingsvraag, dat de eigen inbreng van de rechter omvangrijk is.
      De rechter zal binnen de straftoemeting recht moeten doen aan het individuele geval door in iedere concrete zaak factoren die voor de straf relevant worden geacht mee te wegen, waaronder de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoon en omstandigheden van de verdachte (Schuyt, 2010). Het belang dat hierbij aan specifieke factoren wordt gehecht, kan tussen rechters verschillen, evenals de manier waarop deze factoren mee worden gewogen in de besluitvorming. Ook kunnen rechters onderling verschillen in hun opvattingen over de werkzaamheid van bepaalde strafmodaliteiten. Hierdoor is het mogelijk dat de ene rechter gemiddeld genomen vaker (dat wil zeggen: in een groter deel van de door die rechter behandelde zaken) een gevangenisstraf oplegt dan een andere rechter. Bepaalde rechters kunnen met andere woorden ‘strenger’ zijn dan andere. Straftoemetingspreferentie is in het huidige onderzoek geoperationaliseerd als de kans dat een bepaalde rechter overgaat tot het opleggen van een korte gevangenisstraf in plaats van een niet-vrijheidsbenemende sanctie. In lijn met eerder onderzoek wordt deze straftoemetingspreferentie (judge stringency measure) bepaald door de leave-out-mean-methode toe te passen (zie onder andere Bhuller e.a., 2020).
      In het analysebestand legden 735 politierechters straffen op. Zij kozen daarbij in 16 procent van de gevallen voor een korte gevangenisstraf. Niet alle rechters kiezen echter even vaak voor een korte gevangenisstraf. De straftoemetingspreferentie, of ‘strengheid’ van een rechter, werd gedefinieerd als de proportie bewezen verklaarde zaken waarin een bepaalde rechter een korte gevangenisstraf oplegde.

    • Methode: een instrumentele variabele benadering

      Om het effect van korte gevangenisstraffen ten opzichte van niet-vrijheidsbenemende straffen zuiver te schatten, analyseren we de observationele data door gebruik te maken van IV-regressie (Angrist, 2006; Angrist & Krueger, 2001; Angrist & Pischke, 2009). Figuur 2 laat een schematische weergave van de IV-methode zien, waarbij de ‘behandeling’ (D) staat voor de endogene onafhankelijke variabele, en X voor de vector van exogene variabelen.
      Vergelijkbaar met een gerandomiseerd experiment maakt de IV-methode gebruik van een willekeurig of random aspect in de straftoemeting om inzicht te krijgen in de causale effecten van de ‘behandeling’, in ons geval de korte gevangenisstraf. In Nederland worden strafzaken binnen rechtbanken op willekeurige wijze toegewezen aan verschillende rechters op basis van zittingsroosters. Hierin spelen kenmerken van de zaak of de verdachte geen rol. Zodoende zijn deze kenmerken niet van invloed op de kans door een bepaalde rechter te worden berecht (pijl a). Dit is van belang, aangezien kenmerken van het delict, de criminele geschiedenis en de persoon van de verdachte doorgaans wel van invloed zijn op de straf die wordt opgelegd (pijl b; zie ook Wermink e.a., 2015; 2017), maar ook op recidive (pijl c; zie ook Gendreau e.a., 1996; Katsiyannis e.a., 2018; Verweij e.a., 2021; Yukhnenko e.a., 2020), en daarmee het zicht op het effect van de straf kunnen verstoren. Door de ruime discretionaire bevoegdheid binnen de Nederlandse context is het verder aannemelijk dat rechters onderling verschillen in de neiging om een korte gevangenisstraf op te leggen in plaats van een niet-vrijheidsbenemende sanctie (pijl d). De IV-methode maakt gebruik van deze variatie om het effect van korte gevangenisstraffen op recidive te isoleren. Door de variatie in bestraffing en de willekeurige toewijzing van zaken aan rechters bevat de kans om veroordeeld te worden tot een korte gevangenisstraf een bepaalde mate van willekeur, waardoor gecontroleerd kan worden voor zowel geobserveerde als ongeobserveerde kenmerken en het effect van die straf op recidive (lijn e) betrouwbaar geschat kan worden.7x Net als bij een gerandomiseerd experiment zorgt de willekeurige indeling ervoor dat er geen systematische verschillen meer bestaan tussen de groepen, zowel wat geobserveerde als ongeobserveerde kenmerken betreft.

      Schematische weergave van de IV-methode
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2022_2

      De IV-analyse bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt het effect geschat van het instrument op de ‘behandeling’ (pijl d), en in de tweede fase het werkelijke effect van de ‘behandeling’ op de uitkomst (lijn e). De IV-analyses zijn uitgevoerd in Stata-versie 15 (StataCorp, 2017) met ivregress. Hierin worden de uitkomstmaten direct gemodelleerd via een lineaire regressie, en zijn de rechters (Z) de zogenoemde ‘excluded instruments’ die cruciaal zijn voor de effectschatting. Om maximaal rekening te houden met selectieprocessen worden verscheidene exogene straftoemetingsfactoren opgenomen in het model, waaronder de kenmerken van het delict, de criminele geschiedenis, de verdachte en de locatie van de rechtbank (zie ook tabel 3 in de appendix).

      Testen van onderliggende assumpties

      De eerste stap voorafgaand aan de IV-analyses is het testen van de onderliggende assumpties van het model, in ons geval de willekeurige toewijzing van zaken aan rechters en de variatie van rechters in straftoemetingspreferentie. Allereerst laat een randomisatietest waarin de geobserveerde kenmerken (X) in een regressieanalyse gerelateerd worden aan de dummyvariabelen voor de individuele rechters (Z), zien dat de ‘strengheid’ van individuele rechters grotendeels ongecorreleerd is met kenmerken van veroordeelden die de kans op een bepaalde straf en het gedrag na de straf zouden kunnen beïnvloeden. De uit de randomisatietest resulterende F-waarde is voor elk kenmerk ver onder de 10 en voor de meeste kenmerken zelfs tussen de 1 en 2, wat impliceert dat de toewijzing van zaken zo goed als willekeurig is (zie tabel 3 in de appendix). Figuur 3 laat verder zien dat er tevens grote variatie is in de strengheid: de kans op een korte gevangenisstraf varieert tussen politierechters van 0 (in geen enkele behandelde zaak korte gevangenisstraf, en dus enkel niet-vrijheidsbenemende sancties) tot 1 (in elke behandelde zaak gevangenisstraf, en dus nooit een niet-vrijheidsbenemende sanctie). Aangezien dader en delictkenmerken niet van invloed zijn op de kans door een bepaalde rechter te worden berecht en rechters onderling voldoende verschillen in de geneigdheid om een korte gevangenisstraf op te leggen, lijken rechters binnen de Nederlandse context bruikbare instrumenten om effecten van straffen mee te onderzoeken.

      De kans op een gevangenisstraf door een rechter
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2022_2

      NB Voor de rank op de x-as zijn rechters geordend op strengheid, gedefinieerd als de proportie bewezen verklaarde zaken waarin een bepaalde rechter een gevangenisstraf oplegde. In de figuur geldt verder hoe groter het bolletje, hoe meer rechters met een bepaalde strengheid die kiezen voor een specifieke straf.

      De tweede stap voorafgaand aan de IV-analyse richt zich op de daadwerkelijke relevantie van het instrument. Hierbij is een instrument pas relevant wanneer het van invloed is op de ‘behandeling’ die centraal staat, in ons geval korte gevangenisstraf versus een niet-vrijheidsbenemende straf. Om te testen of de straftoemetingspreferenties van individuele rechters relevante instrumenten zijn, voeren we een regressie uit met de straf (D) als uitkomstvariabele en de rechters (Z) en andere geobserveerde kenmerken (X) als onafhankelijke variabelen en een F-test. Als vuistregel geldt dat bij een F-waarde boven de 10 sprake is van een sterk instrument (Staiger & Stock, 1997). In ons geval is de F-waarde 5.50, wat duidt op een zwak instrument. Lagere F-waarden leveren niet per definitie onzuivere effectschattingen op, maar signaleren wel dat er mogelijk sprake is van een probleem (Angrist & Pischke, 2009). F-waarden lager dan 10 worden overigens vaak gevonden in studies met veel instrumenten, zoals het geval is in onze studie en in eerder onderzoek waarbij individuele rechters werden gebruikt als instrument (Harding e.a., 2017; Loeffler, 2013). Gegeven dit potentiële probleem, dat in de literatuur bekendstaat als het probleem van many weak instruments, gebruiken we twee aanvullende IV-schatters.
      Om aan te sluiten bij eerder empirisch onderzoek is de eerste IV-schatter die we toepassen de two-stage-least-squares (2SLS)-regressie, waarin de instrumenten zijn opgenomen als dummyvariabelen (Harding e.a., 2017; Loeffler, 2013). We maken daarnaast gebruik van de limited information maximum likelihood (LIML) IV-schatter, die wanneer er sprake is van veel zwakke instrumenten in vergelijking met 2SLS conservatieve effectschattingen geeft die minder gevoelig zijn voor vertekening. Voor aanvullende informatie over LIML verwijzen we naar Chao en Swanson (2005). Een andere IV-schatter die we gebruiken, is de leave-one-out jackknife IV (JIVE), waarin een continue strengheidsmaat voor rechters in het model wordt opgenomen in plaats van een dummyvariabele voor iedere rechter (Aizer & Doyle, 2015; Kling, 2006). Deze strengheidsmaat (rechters’ individuele straftoemetingspreferentie) blijkt in onze data een sterk instrument, aangezien de F-waarde van 924.77 ver boven de 10 ligt.

    • Resultaten: recidive na korte gevangenisstraffen en niet-vrijheidsbenemende straffen

      Figuur 4 laat de samenhang zien tussen de strengheid van de rechter en de frequentie van recidive voor de verschillende follow-upperioden van een, drie en vijf jaar (zie Angrist & Krueger, 2001). Deze samenhang geeft inzicht in de aanwezigheid en richting van een verband tussen behandeling (hier: korte gevangenisstraf) en uitkomst (hier: recidive). Voor elke follow-upperiode is er een positieve samenhang tussen de geneigdheid van rechters om korte gevangenisstraffen op te leggen en recidive. In de praktijk betekent dit dat veroordeeld worden door een rechter die per saldo vaker een korte gevangenisstraf oplegt, samenhangt met meer recidive dan veroordeeld worden door een minder strenge rechter. Gegeven de op voorhand bestaande verschillen tussen personen met een korte gevangenisstraf en personen met een niet-vrijheidsbenemende straf kunnen deze resultaten echter niet worden geïnterpreteerd in termen van causaliteit. Voor de oorzaak-gevolgrelatie tussen straf en recidive richten we ons daarom tot de resultaten van de drie IV-schatters. In alle modellen waarin we het effect van korte gevangenisstraf schatten, wordt ook uitgebreid rekening gehouden met geobserveerde kenmerken die de straftoemetingsbeslissing of recidive beïnvloeden.

      Gemiddelde recidivefrequentie tijdens follow-upperioden van een, drie en vijf jaar gerelateerd aan de neiging van rechters om gevangenisstraf op te leggen
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2022_2

      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2022_2

      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2022_2

      NB De weergegeven solide lijn weerspiegelt de gemiddelde hellingshoek tussen de strengheid van de rechter en recidivefrequentie.

      Tabel 1 laat de geschatte effecten van korte gevangenisstraf op recidive zien voor alle IV-schatters en alle follow-upperioden uitgesplitst naar prevalentie en frequentie van recidive. Het gaat hier om lokale gemiddelde behandelingseffecten (LATE), oftewel het gemiddelde behandelingseffect (ATE) voor dat deel van de populatie dat de behandeling heeft ondergaan (Angrist & Pischke, 2009). Iedereen die in 2012 een vrijheidsstraf kreeg opgelegd, heeft deze volgens de beschikbare gegevens ook daadwerkelijk ondergaan (dit wordt aangeduid als compliance). De controlegroep bestaat uit veroordeelden die in eerste instantie een niet-vrijheidsbenemende straf kregen opgelegd. Een deel van de veroordeelden in de controlegroep zal wellicht uiteindelijk toch detentie hebben ondergaan (dit wordt aangeduid als non-compliance), bijvoorbeeld omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden voor hun voorwaardelijke straf, of omdat ze hun taakstraf niet uitvoerden waardoor deze werd omgezet in een vervangende hechtenis. Omdat non-compliance in onze studie eenzijdig en gering is, benadert LATE het ATE.

      Recidiveprevalentie

      We beginnen met de 2SLS-effecten in Panel A van tabel 1, waarin de instrumenten als dummyvariabelen zijn opgenomen. Het effect van korte gevangenisstraf is positief en uiterst significant. De positieve richting van het effect suggereert dat korte gevangenisstraffen leiden tot meer recidive dan niet-vrijheidsbenemende straffen. Voor de groep tot gevangenisstraf veroordeelden geldt dat de kans op recidive in het eerste jaar na de straf 17 procentpunt hoger is dan voor de groep met een niet-vrijheidsbenemende straf. Het verschil tussen personen met een korte gevangenisstraf en personen met een niet-vrijheidsbenemende straf neemt af naarmate de follow-upperiode langer wordt. Na drie jaar is het verschil 10 procentpunt, en na vijf jaar resteert een verschil van 7 procentpunt. Aanvullende analyses laten zien dat twee derde van de gevangenisgestraften recidiveert binnen het eerste jaar, terwijl een meerderheid van de personen met een niet-vrijheidsbenemende straf na het eerste jaar recidiveert. Aangezien gevangenisgestraften relatief snel de fout in gaan, wordt het verschil in recidiveprevalentie tussen de groepen kleiner naarmate de follow-upperiode langer wordt. Toch observeren we significante effecten van korte gevangenisstraffen op recidiveprevalentie voor elk van de follow-upperioden.
      Om de robuustheid van de vorenstaande resultaten te testen, berekenen we ook de effecten van korte gevangenisstraf op basis van de twee aanvullende IV-schatters. De LIML en de JIVE laten eenzelfde patroon zien. Voor alle follow-upperioden is het effect van korte gevangenisstraf positief en significant. Ook wat betreft effectgrootte zijn de uitkomsten opvallend consistent. De drie verschillende IV-schatters laten zien dat de kans op recidive op de korte termijn tussen de 17 en 20 procentpunt hoger is na korte gevangenisstraffen dan na niet-vrijheidsbenemende straffen. Op de lange termijn varieert het effect tussen de 7 en 8 procentpunt. De grote steekproef, kleine standaardfouten en LIML-puntschattingen en -standaardfouten die vergelijkbaar zijn met de 2SLS-IV-schatter indiceren dat de instrumenten die als dummies zijn opgenomen, hebben geleid tot betrouwbare schattingen.
      Personen die tot een korte gevangenisstraf werden veroordeeld, hebben een tot vijf jaar na hun vrijlating een grotere kans om te recidiveren dan personen die veroordeeld werden tot een niet-vrijheidsbenemende straf, maar recidiveren gevangenisgestraften in de verschillende follow-upperioden ook met een hogere frequentie?

      Tabel 1 Geschatte effecten van korte gevangenisstraf op recidiveprevalentie en -frequentie per follow-upperiode en IV-schatter
      Panel A:
      recidiveprevalentie
      Panel B:
      recidivefrequentie
      1 jaar3 jaar5 jaar1 jaar3 jaar5 jaar
      IV-schatter
      2SLS ,171*** ,103*** ,068** ,717*** 1,072*** 1,145***
      (,019) (,022) (,023) (,065) (,124) (,164)
      LIML ,193*** ,109*** ,070** ,816*** 1,186*** 1,227***
      (,022) (,025) (,025) (,073) (,140) (,184)
      JIVE-IV ,195*** ,113*** ,081** ,772*** 1,104*** 1,175***
      (,027) (,028) (,028) (,116) (,206) (,231)

      NB In de modellen wordt rekening gehouden met dader-, zaak- en criminele-geschiedeniskenmerken en zestien typen delict- en elf districtspecifieke effecten; SEs tussen haakjes.
      *** p<0,001; ** p<0,01; * p<0,05.

      Recidivefrequentie

      De resultaten in Panel B van tabel 1, waarin de geschatte effecten van korte gevangenisstraffen op recidivefrequentie te zien zijn, geven een duidelijk antwoord: veroordeeld worden tot een gevangenisstraf in plaats van een niet-vrijheidsbenemende straf vergroot de recidivefrequentie voor elk van de follow-upperioden na vrijlating.8x Effecten van gevangenisstraffen voor alle IV-analyses zijn opnieuw geschat zonder de grootste uitbijters te verwijderen en door de 5 procent grootste uitbijters van de frequentiemaat te verwijderen (niet gerapporteerd, maar opvraagbaar bij de auteurs). De gevonden resultaten komen wat betreft de richting en het significantieniveau van het effect van gevangenisstraf overeen met de resultaten in tabel 1. De gevonden effecten zijn wederom uiterst significant en positief. In het eerste jaar na vrijlating leidt een veroordeling tot een korte gevangenisstraf tot 0,72 meer geregistreerde feiten dan een veroordeling tot een niet-vrijheidsbenemende straf. Deze effecten groeien aanzienlijk tot een verschil van 1,07 delicten binnen drie jaar, en 1,15 delicten op de lange termijn. Naast de absolute effecten berekenen we ook de relatieve effecten door het quotiënt te nemen van de recidivefrequentie van personen die werden veroordeeld tot een gevangenisstraf en de recidive van personen die tot een niet-vrijheidsbenemende straf werden veroordeeld, om zo de afwijking van de recidive in de controlegroep weer te geven. In relatieve termen plegen mensen na een korte gevangenisstraf op de lange termijn 76 procent meer strafbare feiten dan personen die een niet-vrijheidsbenemende straf kregen opgelegd. Wanneer we de LIML- en JIVE IV-schatters gebruiken, vinden we eenzelfde beeld. Het gemiddelde effect van korte gevangenisstraffen ten opzichte van niet-vrijheidsbenemende straffen is respectievelijk 1,23 en 1,18 extra geregistreerde feiten binnen een periode van vijf jaar. In relatieve termen staat dit gelijk aan 81 en 78 procent meer strafbare feiten na korte gevangenisstraffen dan na niet-vrijheidsbenemende straffen.
      Kortom: in vergelijking met niet-vrijheidsbenemende straffen leiden korte gevangenisstraffen tot meer criminaliteit na de straf, zowel wat betreft recidiveprevalentie als wat betreft recidivefrequentie en zowel op de korte als op de lange termijn. Verder zijn over de gehele linie de geschatte effecten van korte gevangenisstraf voor de modellen met verschillende IV-schatters in overeenstemming met elkaar, hetgeen de betrouwbaarheid van deze bevindingen onderstreept.

      Sensitiviteitsanalyse

      Eerder Nederlands onderzoek waarin de effecten van korte gevangenisstraf werden vergeleken met die van een taakstraf maakte gebruik van propensity score matching (Wermink e.a., 2009). Dit onderzoek vond dat gevangenisstraf leidde tot 0,410-1,210 meer feiten in de een tot vijf jaar na vrijlating dan een taakstraf. De vijfjaarsrecidive onder gevangenisgestraften lag daarmee 88 procent hoger dan onder taakgestraften. Critici wezen destijds op reële en vermeende beperkingen van de gehanteerde matchingsmethode (Elffers, 2017; Groenendijk & Van Delft, 2013; Vollaard, 2016). Bij wijze van sensitiviteitsanalyse berekenen we, gebruik makend van de 2SLS IV-schatter, daarom opnieuw het effect van gevangenisstraf, nu enkel in vergelijking met een taakstraf. In tabel 2 is te zien dat de resultaten van deze sensitiviteitsanalyse overeenkomen met de eerder gevonden resultaten: binnen de verschillende follow-upperioden van een, drie en vijf jaar leiden korte gevangenisstraffen tot meer recidive. In vergelijking met taakgestraften worden voor gevangenisgestraften binnen een jaar 0,593 meer feiten geregistreerd. Dit verschil loopt op naar 0,938 feiten over een periode van vijf jaar na de straf. Onze resultaten laten zien dat gevangenisgestraften binnen een periode van vijf jaar na vrijlating 55 procent meer recidiveren dan taakgestraften.
      De tweede sensitiviteitsanalyse die we verrichten, richt zich op een verfijning van de recidivematen, waarbij verder onderscheid wordt gemaakt in het type feit waarmee wordt gerecidiveerd. Wanneer we de recidive opsplitsen naar geweldsfeiten, vermogensfeiten en overige feiten, zien we in tabel 2 wederom eenzelfde beeld. Recidive is voor alle feittypen hoger na een korte gevangenisstraf dan na een niet-vrijheidsbenemende straf. Alle uitkomsten zijn positief en significant.
      De resultaten van de beide sensitiviteitsanalyses tonen aan dat korte gevangenisstraffen een criminogene werking hebben, zowel in vergelijking met alle niet-vrijheidsbenemende straffen als enkel in vergelijking met taakstraffen, en zowel op de totale recidive als afzonderlijk op recidive naar gewelds-, vermogens- en overige feiten. Bovendien treedt de criminogene werking al op de korte termijn op en blijft die ook op de lange termijn voor alle gehanteerde uitkomstmaten bestaan.

      Tabel 2 Geschatte effecten van korte gevangenisstraf op recidivefrequentie per follow-upperiode (2SLS)
      1 jaar3 jaar5 jaar
      Controlegroep
      Taakgestraften ,593*** ,887*** ,938***
      (,078) (,147) (,194)
      Type recidive
      Vermogensdelicten ,611*** ,756*** ,826***
      (,121) (,124) (,125)
      Geweldsdelicten ,373*** ,615*** 1,23***
      (,088) (,137) (,272)
      Overige delicten ,150** ,279*** ,246**
      (,056) (,070) (,086)

      NB In de modellen wordt rekening gehouden met dader-, zaak- en criminele-geschiedeniskenmerken en zestien typen delict- en elf districtspecifieke effecten; SEs tussen haakjes.
      *** p<0,001; ** p<0,01; * p<0,05.

    • Discussie

      In beleid en rechtswetenschap wordt gevangenisstraf veelal gezien als ultimum remedium, een laatste redmiddel en een sanctie waar spaarzaam mee dient te worden omgegaan. De omvangrijke inzet van, met name korte, gevangenisstraffen als reactie op criminaliteit zet echter serieuze vraagtekens bij de validiteit van deze opvatting en geeft ruimte voor het overwegen van alternatieven voor de gevangenisstraf. Om overheidsuitgaven voor veiligheidsbeleid te reduceren, zouden niet-vrijheidsbenemende straffen een optie kunnen zijn, mits zij vergelijkbaar zijn met gevangenisstraf in termen van het voorkomen van toekomstig delictgedrag. Valide schattingen van de effecten van gevangenisstraffen zijn daarom onmisbaar voor evidence-based veiligheidsbeleid. In bestaand onderzoek bleef onduidelijkheid bestaan over de oorzaak-gevolgrelatie tussen straf en recidive. Eerder werd gebruik gemaakt van regressie en matchingsanalyses waarbinnen enkel rekening kan worden gehouden met geobserveerde verschillen tussen de ‘behandelde’ en de controlegroep. Hierdoor waren eerdere bevindingen nog steeds gevoelig voor vertekening door ongeobserveerde verschillen. De huidige studie boekt vooruitgang op dit eerdere onderzoek door voor het eerst in Nederland gebruik te maken van een instrumentele-variabelebenadering die controleert voor geobserveerde en ongeobserveerde selectie-effecten.
      In Nederland hebben rechters een ruime discretionaire bevoegdheid om de straf te bepalen. Hierdoor kan de rechter optimaal rekening houden met de omstandigheden van het geval, maar ontstaat ook ruimte om persoonlijke afwegingen en ­voorkeuren een rol te laten spelen in de beslissing over het type straf. In de ­instrumentele-variabeleanalyses werd gebruik gemaakt van de variatie in straftoemetingspreferentie tussen rechters, gedefinieerd als de voorkeur voor een korte gevangenisstraf ten opzichte van een andere, niet-vrijheidsbenemende straf, om het effect van korte gevangenisstraf op recidive te isoleren. Door gebruik te maken van de variatie in straftoemetingspreferentie tussen rechters kan bij het schatten van het effect van korte gevangenisstraf rekening worden gehouden met mogelijke vertekening door selectie.
      Eerdere studies waarin propensity score matching en de instrumentele-variabelemethode werden vergeleken met randomized control trials (RCTs), laten zien dat de uitkomsten van IV-analyses die van RCTs het dichtst benaderen (Cook e.a., 2008; Stukel e.a., 2007). IV-analyse is hiermee een bruikbaar alternatief om het causale effect van een behandeling te schatten. Belangrijke voorwaarden hiervoor zijn dat (a) het instrument ongecorreleerd is met eventuele bestaande verschillen die de kans op behandeling beïnvloeden, (b) het instrument juist sterk gecorreleerd is met de behandeling, en (c) het instrument de uitkomst enkel beïnvloedt via de behandeling. De IV-methode heeft als voordeel dat twee van deze voorwaarden (a en b) empirisch kunnen worden getoetst. We vinden dat toewijzing van rechters aan zaken zo goed als willekeurig is en dat Nederlandse rechters voldoende verschillen in hun neiging tot het opleggen van gevangenisstraf. Voor zover rechters niet op een andere manier dan via de opgelegde straf het toekomstige delictgedrag van veroordeelden beïnvloeden, kunnen de resultaten van onze analyses daarom geïnterpreteerd worden als het causale effect van korte gevangenisstraf op recidive.
      Onze bevindingen laten zien dat korte gevangenisstraffen leiden tot meer recidive dan niet-vrijheidsbenemende straffen. Afhankelijk van de IV-schatter plegen individuen na een korte gevangenisstraf tussen de 76 en 81 procent meer strafbare feiten dan na een niet-vrijheidsbenemende straf over een periode van vijf jaar. De robuustheid van deze bevindingen suggereert in sterke mate dat waar het gaat om het voorkomen van toekomstig delictgedrag en het verminderen van overheidsuitgaven aan veiligheidsbeleid, niet-vrijheidsbenemende straffen de voorkeur verdienen boven korte gevangenisstraffen. Onze huidige bevindingen sluiten aan bij die uit eerdere Nederlandse studies, waarin eveneens meer recidive werd gevonden na korte gevangenisstraffen dan na niet-vrijheidsbenemende straffen (Nieuwbeerta e.a., 2007; Wermink e.a., 2009).
      We willen benadrukken dat het voorkomen van toekomstig delictgedrag onder gestraften (speciale preventie) slechts één van de manieren is waarop straffen van invloed kunnen zijn op het criminaliteitsniveau in de samenleving. Vrijheidsbenemende straffen hebben daarnaast ook een insluitingseffect. Door insluiting wordt de criminele carrière tijdelijk onderbroken en wordt de veroordeelde de mogelijkheid ontnomen, of wordt die mogelijkheid ten minste sterk gereduceerd, om tijdens de gevangenisstraf delicten te plegen in de samenleving. Een andere klassieke gedachte in het strafrecht is dat straffen ook afschrikkend werken op de totale populatie potentiële criminelen (generale preventie), die mogelijk afziet van het plegen van een delict als de te verwachten kosten van de mogelijke straf niet opwegen tegen de opbrengsten van dat delict. De generaal preventieve werking van de als ‘zwaar’ beschouwde gevangenisstraffen zou groter zijn dan die van andere straffen.
      Met de nodige voorzichtigheid kan worden gesteld dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat de in de huidige studie gevonden effecten geheel worden overschaduwd door insluiting of de generaal preventieve werking van gevangenisstraffen. Theoretische overwegingen en empirische onderzoeksresultaten suggereren dat effecten van insluiting in Nederland (zeer) klein zijn (Wermink e.a., 2013; RSJ, 2021) en dat de gepercipieerde pakkans wat betreft generale preventie meer zoden aan de dijk zet dan de zwaarte van de straf (Berghuis, 2020; Elffers, 2008). Ook in internationaal onderzoek lijkt de afschrikwekkende werking van gevangenisstraf beperkt of zelfs afwezig (zie Nagin, 2018).
      Straffen dienen ten slotte ook ter vergelding van het aan de slachtoffers aangedane leed. Voor zover korte gevangenisstraffen beter in deze retributieve behoeften voorzien dan niet-vrijheidsbenemende straffen, zouden louter om die reden gevangenisstraffen te prefereren zijn. De extra strafbare feiten – en dus extra slachtoffers – die volgens onze resultaten het gevolg zijn van de korte gevangenisstraf suggereren echter wel dat het prijskaartje dat aan vergelding hangt, hoger is dan enkel de meerkosten die de tenuitvoerlegging van korte gevangenisstraf boven niet-vrijheidsbenemende straffen met zich meebrengt.
      Het voorkomen van recidive is een kerntaak binnen het justitiële beleid. Onze bevindingen laten zien dat een bredere inzet op niet-vrijheidsbenemende straffen in plaats van korte gevangenisstraffen een strategie zou kunnen zijn om dat te bewerkstelligen. Die inzet zou kunnen bestaan uit het vaker toepassen van niet-vrijheidsbenemende straffen in plaats van korte gevangenisstraffen, maar ook uit het ontwikkelen van nog niet bestaande alternatieven, bijvoorbeeld door elektronische detentie als hoofdstraf in te voeren of als executiemodaliteit voor alle reguliere detenties tot een bepaalde duur (zie ook Van der Laan, 2013; RSJ, 2021). Bij pogingen om het gebruik van de korte gevangenisstraf terug te dringen, is het voorts van belang dat niet alleen wordt gekeken naar de uiteindelijke straftoemetingsbeslissing, maar ook naar de fasen in het strafproces die hieraan voorafgaan. Het veelvuldig toepassen van voorlopige hechtenis in Nederland resulteert vaak in een gevangenisstraf in plaats van een niet-vrijheidsbenemende straf (Wermink e.a., 2015). Grotere terughoudendheid met de inzet van voorlopige hechtenis zou daarom mogelijk eveneens een bijdrage kunnen leveren aan het terugbrengen van het aantal zeer korte gevangenisstraffen in Nederland en in het verlengde daarvan aan het verlagen van recidive.

    • Literatuur
    • Aizer, A. & Doyle, J.J. Jr. (2015). Juvenile incarceration, human capital, and future crime: evidence from randomly assigned judges. Quarterly Journal of Economics, 139(2), 759-803.

    • Angrist, J.D. (2006). Instrumental variables methods in experimental criminological research: what, why and how. Journal of Experimental Criminology, 2(1), 23-44.

    • Angrist, J.D. & Krueger, A.B. (2001). Instrumental variables and the search for identifica­tion: from supply and demand to natural experiments. Journal of Economic Perspec­tives, 15, 69-85.

    • Angrist, J.D. & Pischke, J-S. (2009). Mostly Harmless Econometrics: An Empiricist’s Compan­ion. Princeton, NJ: Princeton University Press.

    • Apel, R.J. & Sweeten, G. (2010). Propensity score matching in criminology and criminal justice. In: A.R. Piquero & D. Weisburd (eds.). Handbook of Quantitative Criminology. New York: Springer, 543-562.

    • Batist, D. (2019, 13 mei). How the Dutch are closing their prisons. US News.

    • Berghuis, B. (2020). Over de afschrikkende werking van straffen. Secondant. Geraadpleegd op https://hetccv.nl/nieuws/secondant-over-de-afschrikkende-werking-van-straffen/.

    • Bhuller, M., Dahl, G.B., Løken, K.V. & Mogstad, M. (2020). Incarceration, recidivism, and employment. Journal of Political Economy, 128, 1269-1324. https://doi.org/10.1086/705330.

    • Bushway, S.D. & Apel, R.J. (2010). Instrumental variables in criminology and criminal justice. In: A.R. Piquero & D. Weisburd (eds.). Handbook of Quantitative Criminology. New York: Springer, 595-612.

    • Chao, J.C. & Swanson, N.R. (2005). Consistent estimation with a large number of weak instruments. Econometrica, 73(5), 1673-1692.

    • Claessen, J. & Slump, G.J. (2020, 7 juli). Schaf de korte gevangenisstraf af, die is uitermate ineffectief. Nederlands Dagblad.

    • Cook, T.D., Shadish, W.R. & Wong, V.C. (2008). Three conditions under which experiments and observational studies produce comparable causal estimates: new findings from within-study comparisons. Journal of Policy Analysis and Management, 27, 724-750.

    • Damm, A.P. & Gorinas, C. (2020). Prison as a criminal school: peer effects and criminal learning behind bars. The Journal of Law and Economics, 63, 149-180.

    • Dünkel, F. (2017). European penology: the rise and fall of prison population rates in Europe in times of migrant crises and terrorism. European Journal of Criminology, 14, 629-653.

    • Elffers, H. (2008). Afschrikking en het aanleren van normen; de theorie van Kelman toegepast op het strafrecht. Justitiële verkenningen, 34, 82-97.

    • Elffers, H. (2017). Quasi-experimentele criminologische effectstudies met propensity score matching. Tijdschrift voor Criminologie, 59, 52-66.

    • Eren, O. & Mocan, N. (2021). Juvenile punishment, high school graduation, and adult crime: evidence from idiosyncratic judge harshness. The Review of Economics and Statistics, 103, 34-47.

    • Gendreau, P., Little, T. & Goggin, C. (1996). A meta-analysis of the predictors of adult offender recidivism: What works! Criminology, 34(4), 575-608.

    • Groenendijk, F. & Delft, A. van (2013). Recidive, werkstraf en gevangenisstraf: een kritische bespreking. Tijdschrift voor Criminologie, 55, 59-65.

    • Harding, D.J., Morenoff, J.D., Nguyen, A.P. & Bushway, S.D. (2017). Short- and long-term effects of imprisonment on future felony convictions and prison admissions. Proceed­ings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 114, 11103-11108.

    • Hirsch, A. van, Ashworth, A. & Roberts, J.V. (2009). Principled Sentencing: Readings on Theory and Policy (3rd Ed.). Oxford: Hart.

    • Katsiyannis, A., Whitford, D.K., Zhang, D. & Gage, N.A. (2018). Adult recidivism in United States: a meta-analysis 1994-2015. Journal of Child and Family Studies, 27(3), 686-696.

    • Kirk, D.S. & Wakefield, S. (2018). Collateral consequences of punishment: a critical review and path forward. Annual Review of Criminology, 1, 171-194.

    • Kling, J.R. (2006). Incarceration length, employment, and earnings. American Economic Review, 96(3), 863-876.

    • Kopf, S. & Mowen, T.J. (2020). Collateral consequences of incarceration. In: L.A. Gould & J.J. Brent (eds.). Routledge Handbook on American Prisons. New York: Routledge, 271-279.

    • Kreulen, E. (2018, 24 september). Ook een korte celstraf kan een leven al flink ontregelen. Trouw.

    • Laan, P.H. van der (2013, 15 juni). De enkelband is veel te snel weggehoond. Trouw.

    • Loeffler, C.E. (2013). Does imprisonment alter the life course? Evidence on crime and employment from a natural experiment. Criminology, 51, 137-166.

    • Loeffler, C.E. & Nagin D.S. (2022). The impact of incarceration on recidivism. Annual Review of Criminology, 5, 133-152.

    • LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). (2021). Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Raad voor de rechtspraak. Geraadpleegd op www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Orientatiepunten-en-afspraken-LOVS.pdf.

    • Moolenaar, D.E.G. & Dijk, J.J. van (2020). Uitgaven aan sociale veiligheid. In: R.F. Meijer, S.W. van den Braak & R. Choenni (red.). Criminaliteit en rechtshandhaving 2019. Ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: WODC/CBS/Raad voor de rechtspraak, 99-104.

    • Nagin, D.S. (2018). Deterrent effects of the certainty and severity of punishment. In: D.S. Nagin, F.T. Cullen & C. Lero Johnson (eds.). Deterrence, Choice, and Crime. Contemporary Perspectives. New York: Routledge, 157-185.

    • Nieuwbeerta, P., Nagin, D.S. & Blokland, A.A.J. (2007). Het meten van effecten van gevangenisstraf op crimineel gedrag in een niet-experimentele studie. Mens & Maatschappij, 82(3), 272-299.

    • Pager, D., Western, B. & Sugie, N. (2009). Sequencing disadvantage: barriers to employment facing young black and white men with criminal records. Annals of the American Academy of Political and Social Science, 623, 195-213.

    • Petrich, D.M., Pratt, T.C., Jonson, C.L. & Cullen, F.T. (2020). A revolving door? A meta-anal­ysis of the impact of custodial sanctions on reoffending (Working paper). Cincinnati: University of Cincinnati.

    • Roos, T. de (2007). Experimenteren met sancties? Strafrechtstheoretische kanttekeningen bij een empirischwetenschappelijke trend. Tijdschrift voor Criminologie, 50(1), 12-23.

    • RSJ (Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming). (2021, 14 oktober). Korte detenties nader bekeken. Minder korte detenties en meer betekenisvolle alternatieven. Den Haag.

    • Schuyt, P.M. (2010). Verantwoorde straftoemeting. Deventer: Kluwer.

    • Staiger, D. & Stock, J.H. (1997). Instrumental variables regression with weak instruments. Econometrica, 65, 557-586.

    • StataCorp. (2017). Stata Statistical Software: Release 15. College Station, TX: StataCorp LLC.

    • Stukel, T.A., Fisher, E.S., Wennberg, D.E., Alter, D.A., Gottlieb, D.J. & Vermeulen, M.J. (2007). Analysis of observational studies in the presence of treatment selection bias: effects of invasive cardiac management on AMI survival using propensity score and instrumental variable methods. JAMA, 297, 278-285. doi: 10.1001/jama.297.3.278.

    • Ulmer, J.T. (2012). Recent developments and new directions in sentencing research. Justice Quarterly, 29, 1-40.

    • Verweij, S., Tollenaar, N., Teerlink, M. & Weijters, G. (2021). Recidive onder justitiabelen in Nederland. Verslag over de periode 2008-2020. Den Haag: WODC.

    • Villettaz, P., Gillieron, G. & Killias, M. (2015). The effects on re-offending of custodial vs. non-custodial sanctions: an updated systematic review of the state of knowledge. Campbell Systematic Reviews, 11, 1-92. https://doi.org/10.4073/csr.2015.1.

    • Villettaz, P., Killias, M. & Zoder, I. (2006). The effects of custodial vs. non-custodial sentences on re-offending: a systematic review of the state of knowledge. Campbell Systematic Reviews, 2, 1-69. https://doi.org/10.4073/csr.2006.13.

    • Vink, M.E. (2020). Berechting. In: R.F. Meijer, S.W. van den Braak & R. Choenni (red.). Criminaliteit en rechtshandhaving 2019. Ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: WODC/CBS/Raad voor de rechtspraak, 65-72.

    • Visser, M. (2021a, 2 juli). ‘Slimmer straffen’ biedt ex-gedetineerden toekomst: ‘Een korte celstraf is al lang genoeg om dingen kapot te maken’. Trouw.

    • Visser, M. (2021b, 30 oktober). Korte gevangenisstraf na diefstal of wildplassen werkt niet, vindt de adviesraad. ‘Er zijn alternatieven, zoals een enkelband’. Trouw.

    • Vollaard, B. (2016). Het verhaal achter kwantitatief onderzoek. Tijdschrift voor Criminologie, 58, 73-83.

    • Wermink, H.T. & Blokland, A.A.J. (2019). Criminal careers and life-course circumstances of Dutch sentenced offenders (Codebook and Documentation). Leiden: Universiteit Leiden.

    • Wermink, H., Apel, R., Nieuwbeerta, P. & Blokland, A.A.J. (2013). The incapacitation effect of first-time imprisonment: a matched samples approach. Journal of Quantitative Criminology, 29, 579-600.

    • Wermink, H.T., Blokland, A.A.J., Nieuwbeerta, P. & Tollenaar, N. (2009). Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen. Een gematchte vergelijking. Tijdschrift voor Criminologie, 51(3), 211-227.

    • Wermink, H.T., Johnson, B.D., Nieuwbeerta, P. & Keijser, J.W. de (2015). Expanding the scope of sentencing research: determinants of juvenile and adult punishment in the Netherlands. European Journal of Criminology, 12(6), 739-768.

    • Wermink, H.T., Johnson, B.D., Keijser, J.W. de, Dirkzwager, A.J.E., Reef, J. & Nieuwbeerta, P. (2017). The influence of detailed offender characteristics on consecutive criminal processing decisions. Crime & Delinquency, 63(10), 1279-1313.

    • Yukhnenko, D., Blackwood, N. & Fazel, S. (2020). Risk factors for recidivism in individuals receiving community sentences: a systematic review and meta-analysis. CNS Spectrums, 25(2), 252-263.

    • Appendix

      Tabel 3 Randomisatie check – F-tests
      F
      Sociaal-demografisch (gestrafte)
      Leeftijd (/10) 1,34
      Vrouw 1,19
      Geboren in buitenland 5,31
      Proceskenmerken
      #feiten in uitgangszaak 2,52
      Zwaarte van het delict 7,40
      Criminele geschiedenis
      #veroordelingen 1,90
      #gevangenisstraffen 2,22
      #taakstraffen 1,55
      #boetes 1,51
      Delicttype van zwaarste uitgangsdelict
      Bedreiging 1,28
      Mishandeling 2,39
      Diefstal met geweld 1,36
      Seksueel en overig geweld 1,30
      Valsheidsmisdrijven 5,36
      Diefstal 3,64
      Diefstal door middel van braak 1,41
      Gekwalificeerde diefstal (overig) 2,52
      Overig vermogensdelict 1,33
      Openbare orde 2,32
      Misdrijven tegen openbaar gezag 1,32
      Vernieling 1,22
      Wegenverkeerswet 8,89
      Opiumwet 4,02
      Vuurwapenwet 1,18
      Overig 1,47

      NB Aangezien zaken willekeurig worden verdeeld binnen rechtbanken en de kans op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verschilt tussen rechtbanken in onze data, wordt de locatie van de rechtbank in alle modellen opgenomen als fixed ­effect.

    Noten

    • 1 Indien een persoon meerdere keren werd veroordeeld in 2012 is de eerste zaak van een persoon geselecteerd voor het uitgangsbestand. Strafbare feiten die daarop volgden, telden mee als recidive, ook wanneer zij in 2012 werden geregistreerd.

    • 2 Hiermee blijven kantonzaken en meervoudige kamerzaken buiten beschouwing. Door een selectie te maken van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen tot zes maanden opgelegd door de politierechter kunnen overigens vrijwel alle gevangenisstraffen worden meegenomen (98 procent). Slechts 162 personen kregen in 2012 namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan zes maanden opgelegd.

    • 3 In Nederland geldt de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling voor veroordelingen die na 1 juli 2008 zijn uitgesproken. Voorwaardelijke invrijheidstelling houdt in dat veroordeelden na het uitzitten van een deel van hun vrijheidsstraf in aanmerking komen voor vroegtijdig ontslag uit de gevangenis. De invrijheidstelling geldt altijd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden aan de invrijheidstelling. Deze regeling is echter enkel van toepassing op onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen met een strafduur langer dan één jaar. Voor de kort gevangenisgestraften in het huidige onderzoek kan er daarom van worden uitgegaan dat zij de hun opgelegde (onvoorwaardelijke) straf in het geheel hebben uitgezeten.

    • 4 De toewijzing van een strafzaak aan de politierechter is wel deels afhankelijk van de eis van de officier van justitie: wanneer de officier van plan is een gevangenisstraf van meer dan twaalf maanden te eisen of als de zaak niet eenvoudig van aard is, zal de officier de zaak aanbrengen bij de meervoudige strafkamer. De drie rechters van de meervoudige strafkamer kunnen dan echter nog steeds – in het geval dat een veroordeling van de verdachte volgt – een gevangenisstraf korter dan twaalf maanden opleggen. De gevonden resultaten hebben dus enkel betrekking op die strafzaken waarvoor de officier van justitie op voorhand een gevangenisstraf van minder dan twaalf maanden eist.

    • 5 Hoewel de toewijzing van strafzaken aan officieren van justitie niet altijd willekeurig gebeurt, maar in bepaalde zaken (deels) op basis van ervaring of specialisatie, is de toewijzing van zaken aan rechters en daarmee de combinatie officier-rechter in een zaak wel willekeurig. De strafeis van de officier in de zaak kan daarmee worden beschouwd als een van de vele kenmerken van de strafzaak waarmee de rechters in hun strafbeslissingen rekening houden.

    • 6 Deze oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en zijn op voorstel van de Commissie rechtseenheid vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

    • 7 Net als bij een gerandomiseerd experiment zorgt de willekeurige indeling ervoor dat er geen systematische verschillen meer bestaan tussen de groepen, zowel wat geobserveerde als ongeobserveerde kenmerken betreft.

    • 8 Effecten van gevangenisstraffen voor alle IV-analyses zijn opnieuw geschat zonder de grootste uitbijters te verwijderen en door de 5 procent grootste uitbijters van de frequentiemaat te verwijderen (niet gerapporteerd, maar opvraagbaar bij de auteurs). De gevonden resultaten komen wat betreft de richting en het significantieniveau van het effect van gevangenisstraf overeen met de resultaten in tabel 1.