-
De sporter als aanjager van het publieke debat
Niet alleen zijn twijfelachtige reputatie als belastingontduiker is Jordan in de loop der jaren regelmatig voor de voeten geworpen, ook in een ander opzicht is er in morele zin kritiek op hem geleverd. Tijdens zijn actieve carrière weigerde hij namelijk tot teleurstelling van menig landgenoot – onder wie voormalig president Obama – stelling te nemen in politiek gevoelige debatten over discriminatie en racisme. Hij was ‘nu eenmaal topsporter en geen activist of politicus’, zo luidde zijn verweer. Na de dood van George Floyd als gevolg van gewelddadig politieoptreden op 25 mei jl. lijkt voor de huidige generatie topsporters dit argument niet langer houdbaar, want velen hebben zich inmiddels in woord en gebaar uitgesproken tegen racisme. Anders dan toen speelt Michael Jordan nu overigens wel een prominente rol in het antiracismedebat. Zijn betrokkenheid bij de black lives matter-beweging komt onder andere tot uitdrukking in een donatie van $ 100 miljoen, al zijn er sceptici die die donatie in het licht van zijn belastingmoraal en de geschatte omvang van zijn vermogen – naar verluidt meer dan $ 2 miljard – afdoen als een druppel op een gloeiende plaat.
Hoe dit verder ook zij, de openlijke protesten van sleutelpersonen in de sport tegen een misstand als racisme kunnen als een novum worden aangemerkt. Natuurlijk zijn er altijd sporters geweest die op het podium van een groot sportevenement aandacht vroegen voor een belangrijk maatschappelijk vraagstuk, maar dat waren uitzonderingen. Te denken valt aan de gebalde vuisten die de atleten Tommie Smith en John Carlos hieven als protest tegen rassendiscriminatie tijdens de ceremonie-protocollaire van de Olympische Spelen in Mexico 1968. Of aan de regenbooghandschoen die de Nederlandse snowboardster Cheryl Maas droeg tijdens de Winterspelen in Sotsji 2014 als protest tegen het schenden van LGBT-rechten in Rusland. Maar het gros van de spelers sprak zich tot voor kort niet uit tegen de schending van mensenrechten en mocht dat trouwens volgens de reglementen ook niet. olympische sporters hielden zich bijvoorbeeld in de regel keurig aan artikel 50 van het Olympisch Handvest, waarin is bepaald dat ‘no kind of demonstration or political, religious propaganda is permitted in any Olympic sites, venues or other areas’. In hun analyse van de wijze waarop olympische deelnemers met mensenrechtenschendingen op de plaats waar de Spelen worden georganiseerd omgaan – als ze zich daar al van bewust zijn – stellen Babjaková et al. (2016) vast dat de meeste sporters deze misstanden scherp afkeuren, maar zichzelf niet de aangewezen personen achten om daar openlijk stelling tegen te nemen. Protesten leiden af van de eigen topprestatie en worden beschouwd als een gebrek aan loyaliteit jegens het team waarvan de atleten deel uitmaken en het land dat zij vertegenwoordigen. Volgens dezelfde auteurs onderschatten topsporters de kracht van het signaal wanneer juist zij hun stem luid laten horen (Babjaková, 2016). Dergelijke statements zetten in de regel meer zoden aan de dijk dan een verklaring van een gemiddelde Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken in de Verenigde Naties. De luide, openlijke steunbetuigingen van topsporters aan de black lives matter-beweging laten zien dat velen van hen de schroom van zich af hebben geworpen en wel degelijk kleur willen bekennen in het hedendaagse antiracismedebat. Sommige Nederlandse topvoetballers (en -voetbalsters) zijn zelfs zo ver gegaan, dat zij niet langer hun medewerking willen verlenen aan het populaire televisieprogramma Veronica Inside. In dit programma laten de stamgasten René van der Gijp en Johan Derksen onder begeleiding van Wilfred Genee niet alleen hun licht schijnen over de ontwikkelingen in het voetbal, maar nemen zij ook tal van maatschappelijke ontwikkelingen onder de loep en (publieke) personen op de korrel. Vooral mopperaar Derksen kan daarbij scherp uit de hoek komen, waarbij de reacties op zijn uitlatingen – ongeacht of die nu betrekking hebben op homoseksualiteit, transgenders of racisme – steevast variëren van bijval – ‘onschuldige humor uit de voetbalkantine; moet kunnen’ – tot scherpe afkeuring – ‘grensoverschrijdend en vernederend’. Niet toevallig zetten we in dit nummer over Sleutelpersonen in de Sport ook Johan Derksen in de schijnwerpers, want hoe je het ook wendt of keert, de man is uitgegroeid tot een maatschappelijk fenomeen waarover vrijwel iedereen wel een mening heeft. Twee redacteuren van dit tijdschrift, Janine Janssen en Bas van Stokkom, laten hun licht schijnen over het fenomeen Derksen en de reacties die hij oproept. De eerste versie van de polemiek was overigens al gereed toen naar aanleiding van een misplaatste grap van Johan Derksen (zoals hij later zelf ook toegaf) over de rapper Akwasi de bom binnen Veronica Inside barstte en in de nasleep daarvan het drietal Genee, Van der Gijp en Derksen ogenschijnlijk rollebollend met elkaar over straat ging. Met de nadruk op ogenschijnlijk, want op het moment van afronden van deze inleiding (augustus 2020) stond het nieuwe voetbalseizoen op het punt van beginnen en zaten de drie heren weer gebroederlijk met elkaar om de tafel. ‘Zijn we er toch weer ingetuind’, om met wijlen Herman Kuiphof te spreken, of was er dit keer echt sprake van ruzie en hebben de heren die vanwege contractuele verplichtingen en met wat druk van John de Mol bijgelegd? Wie het weet, mag het zeggen. -
Wat drijft de pentiti?
Stelling nemen tegen de schending van fundamentele mensenrechten, zoals toonaangevende topsporters nu doen, is één ding, maar het aankaarten van misstanden in de eigen sport is een heel ander verhaal. Het brengt ons bij een thema waaraan in eerdere nummers van dit tijdschrift – ook in relatie tot sport – eerder aandacht is besteed: de drempels die moeten worden overwonnen om de ‘muren van stilzwijgen’ die rondom misstanden zijn opgetrokken te slechten. In een eerder nummer van dit tijdschrift analyseerde Henk van de Bunt de taal van ontkenning die in het wielerpeloton wordt gebruikt om dopinggebruik te maskeren en weg te redeneren (Van de Bunt, 2017). Hij liet zien hoe het mogelijk is dat renners hun dopinggebruik zo lang en ogenschijnlijk ook zo gemakkelijk konden verheimelijken. De sleutel tot succesvolle samenzwering en stilzwijgen is volgens Van de Bunt dat omstanders, zoals coaches, ploegleiders en andere relevante derden wegkijken, zich afzijdig houden en niet (door)vragen wat er aan de hand is en dat de renners hun dat ook niet uit eigen beweging vertellen. Zij beroepen zich op hun zwijgrecht. Althans, de meesten van hen, want intrigerend genoeg zijn er altijd wel eenlingen te vinden die – veelal pas aan het einde of na afloop van hun carrière – bereid zijn om enige openheid van zaken te geven. Wat drijft die pentiti in de wielersport? Vele biografieën van renners die in het afgelopen decennium zijn verschenen en waarin het endemische dopinggebruik in het peloton wordt beschreven, zijn door sceptici weggezet als pogingen om nog een zakcentje te verdienen, maar vooral om het eigen blazoen op te poetsen. De een slaagt daar beter in dan de ander. Zo constateerde Van de Bunt (2017) dat de biografie van de Nederlandse dopingzondaar Thomas Dekker een andere publieke reactie heeft opgeroepen dan de ontboezemingen van diens generatiegenoot Michael Boogerd. Doordat de bekentenis van Dekker over grootschalig dopinggebruik door de auteur Zonneveld (2016) in het frame van seks, drugs en rock & roll werd geplaatst, werd het boek niet alleen een bestseller, maar werd Dekker een graag geziene gast in praatprogramma’s. Hoe anders liep het af met Michael Boogerd, die na zijn verklaring over dopinggebruik tijdelijk werd geschorst als ploegleider en wiens imago een forse kras opliep.
In hun bijdrage aan dit nummer nemen Roland Moerland en Giulio Soana afstand van de populaire opvatting dat de biografieën van renners vooral moeten worden gezien als een oefening in impression management c.q. het opkrikken van het eigen imago. Dit materiaal moet volgens hen juist worden beoordeeld als een manier om het bastion van de wielerwereld open te breken en bevat talrijke waardevolle aanknopingspunten om het dopingprobleem beter te begrijpen. Wat Moerland en Soana doen, is de betekenis van de door hen bestudeerde biografieën duiden op drie niveaus: wat de verhalen van de renners ons vertellen over de criminogene mechanismen binnen de wielerwereld (macro), de cultuur die heerst binnen een wielerploeg (meso) en de invloeden die daar in termen van motieven en gelegenheden van uitgaan op de individuele beslissing van een renner om wel of geen doping te gebruiken (micro). Interessant genoeg gebruikt menig renner in dit verband de term ‘overleven’. Die term alleen al maakt duidelijk dat het onvoldoende is om individuele renners aan te spreken (met wortel en/of stok) op hun gedrag, maar dat de benodigde maatregelen om dopinggebruik in te dammen verder moeten gaan dan dat. De biografieën laten zien dat er sprake is van een criminogene omgeving waarin het voor de betrokkenen buigen of barsten is. Die conclusie vraagt om een benadering waarin juist die omgeving wordt uitgedaagd om ingesleten patronen ter discussie te stellen en ruimte te bieden aan kritische insiders die tegen de stroom in roeien en de ‘muren van stilzwijgen’ willen doorbreken. -
Destructieve machtsrelaties
Ongeveer gelijktijdig met the Last Dance verscheen een andere documentaire die veel stof deed opwaaien. Die van de ‘gevallen held’ Lance Armstrong, die na een roemruchte carrière in de wielersport – met maar liefst zeven overwinningen in de Tour de France – in een USADA-rapport ontmaskerd werd, te biecht ging bij Oprah Winfrey en in dat praatprogramma eindelijk toegaf op grote schaal doping te hebben gebruikt. Over Lance zijn inmiddels boeken volgeschreven en de documentaire voegt dan ook niet heel veel toe aan wat we al over hem wisten, al blijkt zijn leugenachtige gedrag nog persistenter en dieper verankerd te zijn dan we al dachten. Zo ligt het startpunt van zijn dopinggebruik, anders dan hij voordien altijd beweerde, al voordat hij werd gediagnosticeerd als kankerpatiënt. Het is een beetje psychologie van de koude grond, maar de makers van de documentaire Lance Armstrong 30 for 30 proberen een link te leggen met de ijzeren discipline die de kleine Lance in zijn jeugd werd opgelegd door zijn stiefvader. Hij werd met harde hand opgevoed en kreeg daarbij ook nog weleens een corrigerende tik om de oren. Daarin is Lance niet de enige, want er zijn meerdere topsporters die in hun vroege jeugd werden gedrild en die daar later de wrange vruchten van plukten. Toptennissers van weleer als André Agassi en Richard Krajicek refereren in hun autobiografieën aan vaders die hen tot het uiterste dreven en in psychologisch opzicht over de kling joegen. Maar wat als het misbruik nog verder gaat dan dat en uitmondt in lichamelijk geweld en seksuele uitbuiting? Vooral de relatie tussen jeugdige sporters en directe begeleiders is in dat verband precair. Ook over dit onderwerp is recentelijk een interessante documentaire uitgekomen. In Athlete A wordt zorgvuldig geconstrueerd hoe jonge turnsters jarenlang werden mishandeld en seksueel misbruikt door fysiotherapeut Larry Nassar en hoe het systeem van de turnwereld dit misbruik mogelijk maakte en zorgde dat het lang in de doofpot kon worden gestopt. Ook in Nederland is in de turnwereld en daarbuiten veel ophef ontstaan over misbruik in de sport. Een interview met oud-topcoach Gerrit Beltman in het Nood-Hollands Dagblad van 25 juli jl. waarin deze toegaf jonge turnsters jarenlang fysiek en mentaal mishandeld te hebben, leidde tot een kettingreactie aan meldingen van (ex-)turnsters in de (sociale) media over het misbruik en de intimidatie waaraan zij jarenlang waren blootgesteld. De Nederlandse turnbond KNGU besloot daarop niet alleen het topsportprogramma van het vrouwenturnen voorlopig stil te zetten en drie topcoaches op non-actief te stellen, maar kondigde ook een onderzoek aan naar de aard en omvang van grensoverschrijdend gedrag en intimidatie in de gymsport. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Anton van Wijk en Marjan Olfers, die ook een bijdrage aan dit themanummer hebben geleverd. Hoewel zij uiteraard nog niet vooruit kunnen lopen op de uitkomsten van hun onderzoek, geven ze al wel een eerste inkijkje in de turnwereld. Hun verkennende analyse maakt duidelijk dat de intensiteit van samenwerking met een coach en de afhankelijkheid van een coach zonder de benodigde corrigerende mechanismen kunnen ontaarden in (langdurig) misbruik van een pupil, juist vanwege het besloten karakter van deze relatie. In een dergelijke setting kan de pupil er zelfs van overtuigd raken dat seksueel misbruik een onvermijdelijk onderdeel van de relatie tussen coach en sporter is. Of, zoals dat in criminologisch jargon heet: er vindt normalisatie van deviant gedrag plaats. Dianne Vaughan (1996), die dit concept muntte in haar analyse van de ramp met de Space Shuttle Challenger, omschreef ‘the normalization of deviance’ als ‘a condition in which deviations from technical protocols gradually and routinely become defined as normative’. Vertaald naar de wereld van de sport betekent dat zoveel, dat het grensoverschrijdende (seksuele) gedrag de norm wordt en de coach dat gedrag neutraliseert en legitimeert met een verwijzing naar de hechte band die nodig is voor de pupil om tot topprestaties te komen. Of, in geval van dopinggebruik in het wielerpeloton: dopinggebruik wordt als normaal en acceptabel beschouwd om in de wielerwereld te overleven.
-
Disruptive cultures
Het is in dit verband interessant om kort stil te staan bij het bruggetje dat Van Wijk en Olfers in hun analyse slaan naar disruptive cultures. Het (sport)gedrag van sporters en begeleidingsteams staat geheel in het teken van topprestaties, maar kan op den duur juist tegengestelde effecten met zich brengen. Coaches matigen zich steeds meer vrijheden aan, worden steeds dwingender en raken soms oververhit want hun pupillen moeten presteren. De coaches zijn zich er terdege van bewust dat niet alleen de carrière van de pupil, maar ook de baan en het prestige van henzelf op het spel staan. Tegelijkertijd gaan atleten die het uiterste van zichzelf vergen zich soms zo gedragen, dat zij dingen gaan doen die de prestaties juist niet ten goede komen, zoals pesten of elkaar aanzetten tot (extreem) gewichtsverlies. Als gevolg van beide ontwikkelingen raakt de beoogde topprestatie steeds verder uit beeld.
Interessant genoeg heeft het concept disruptive cultures in de wereld van het organisatiemanagement een beduidend positievere connotatie dan hierboven geschetst. Door organisatiedeskundigen wordt een disruptive culture gezien als een manier om ingesleten patronen te doorbreken en om creativiteit en innovatie aan te boren.1xZie bijvoorbeeld www.businessinnovationbrief.com/culture/disruption/innovation. In een dergelijke cultuur worden het nemen van verantwoorde risico’s, het inslaan van nieuwe paden en disciplineoverstijgende samenwerking positief gewaardeerd en gezien als manieren om een nieuwe impuls aan een organisatie te geven. Wellicht kan het onderzoek van Olfers en Van Wijk ertoe bijdragen dat de in psychologisch opzicht destructieve gevolgen van disruptive cultures worden omgebogen in een nieuwe turnomgeving en een nieuw turnklimaat waarin de positieve aspecten van disruptive cultures – in termen van organisatiemanagement – beter tot hun recht komen.
In de bijdrage van Frank van Gemert over de kickbokser Hesdy Gerges komt de spreekwoordelijke spagaat waarin topsporters op een bepaald punt van hun carrière kunnen belanden op een andere manier tot uitdrukking. Een van de hoogtepunten in diens carrière, de overwinning op Badr Hari, wordt geflankeerd door een gebeurtenis die zijn neergang inzet, in casu de betrokkenheid bij een drugstransactie in de haven van Antwerpen. Van Gemert plaatst het levensverhaal van Hesdy in een brede context. De titel van zijn bijdrage is De vechter en de bierkaai, waarbij de Bierkaai in de beschouwing een aantal verschillende gedaantes aanneemt: die van het grootstedelijke milieu en de aantrekkingskracht die dat milieu uitoefent op criminelen en kickboksers, die van de entertainmentindustrie waarin een kickbokser wordt geleefd en in de pas moet lopen – hetgeen Hesdy slecht afgaat – en die van de media die Hesdy in een frame plaatsen waarin voor hem weinig eer meer valt te behalen. -
Volume en lage instapdrempels
Sport is big business. Daarbinnen is voetbal de meest lucratieve sporttak met een geschatte mondiale opbrengst van circa € 33 miljard per jaar. Op jaarbasis groeide de markt het afgelopen decennium zo’n 10%. Driekwart van wat er in het voetbal wordt omgezet, wordt in Europese competities gegenereerd.2xhttps://nielsensports.com/global-interest-football. Verschillende auteurs, onder wie Steenwijk (2020) en Nelen (2017), hebben gewezen op een aantal ontwikkelingen in het financierings- en bedrijfsmodel van het professionele voetbal die de kwetsbaarheid van deze sporttak voor criminele invloeden hebben vergroot. Anders dan vroeger, toen clubs zich voornamelijk bedropen uit de verkoop van toegangskaartjes, lokale sponsoring en subsidies, komt tegenwoordig meer dan 90% van de inkomsten uit de opbrengst van mediacontracten, exploitatie van imagorechten en andere commerciële activiteiten.3xHet zgn. MCMMG-model: Media-Corporations-Merchandising-Markets-Globalized-Model. De bedragen die omgaan in sponsoring en uitzendrechten zijn in korte tijd enorm gestegen. Zo heeft de Engelse Premier League de rechten van de competitiewedstrijden voor de periode van 2019-2022 verkocht voor circa € 11 miljard.4xhttps://eu.usatoday.com/story/sports/soccer/2019/05/21/english-premier-league-broadcast-rights-rise-to-12-billion/39500789. Geen wonder dat er, anders dan in België en Nederland, in Engeland, Spanje, Duitsland en Italië besloten werd om de competitie, die als gevolg van de coronacrisis in maart 2020 was stilgelegd, in juni te hervatten. De commerciële belangen rondom uitzendrechten waren zo groot, dat het beëindigen van het seizoen in maart domweg geen optie was. Het behoeft geen betoog dat door de omvang van de bedragen die met deze contracten zijn gemoeid, belangenconflicten kunnen ontstaan die gemakkelijk kunnen uitmonden in corruptie en fraude.
Een van de belangrijkste structurele kwetsbaarheden van de sportsector is de laagdrempeligheid van de sector: mensen met veel vermogen – ongeacht waarmee ze dat hebben verdiend – die op zoek zijn naar investeringsmogelijkheden wordt in de meeste sportsectoren vrijwel geen strobreed in de weg gelegd. Vele partijen zijn betrokken bij de complexe financiële structuren van professionele sportorganisaties. Behalve het bestuur, het management, de staf en de spelers gaat het onder andere om agenten, makelaars, sponsors, media – zeer belangrijk vanwege de televisierechten – institutionele en private beleggers, banken en de overheid. Het gegeven dat met behulp van tal van rechtspersonen en trusts ondoorzichtige eigendoms- en financieringsconstructies kunnen worden opgezet, maakt dat de identiteit, achtergrond en intenties van bepaalde sleutelpersonen niet altijd eenvoudig te doorgronden zijn. Niet zelden gaat het daarbij overigens om constructies die volstrekt legaal zijn en al sinds jaar en dag deel uit maken van het repertoire aan zakelijke handelingen.
Volgens Nelen (2015) voldoet de wereld van het professionele voetbal – maar eigenlijk geldt dat ook voor andere takken van sport – in meer dan één opzicht aan het profiel van wat in de criminologie wordt aangeduid als een ‘crime-facilitative system’ (Needleman & Needleman, 1979). In het besluitvormingsproces dat voor een dergelijk systeem karakteristiek is, wordt regelovertreding beschouwd als een weliswaar ongewenst, maar onvermijdelijk onderdeel van het zakendoen. Voor het individu bevat een crime-facilitative system structurele en culturele prikkels die de drempel voor betrokkenheid bij onfrisse zakelijke praktijken aanmerkelijk verlagen (Needleman & Needleman, 1979). Gezien het feit dat de pakkans laag is en aan financiële malversaties in de sportsector betrekkelijk weinig aandacht wordt besteed, ontstaat zo een ideale voedingsbodem voor fraude- en witwaspraktijken.
Er zijn in dit nummer twee bijdragen over malafide praktijken in de voetballerij opgenomen. Toine Spapens zoomt in zijn artikel in op sponsoring door criminele ondernemers in het amateurvoetbal. Spapens is daarbij vooral geïnteresseerd in de motieven van criminele sponsors en kwetsbaarheden van clubs. In de door hem onderzochte dossiers kwam hij vooral sponsors tegen die een sportclub ondersteunen vanwege de goodwill die ze daarmee denken op te bouwen. De analyse bevestigt het beeld dat criminele ondernemers niet alleen worden gedreven door materiële belangen, maar dat een minstens zo belangrijke drijfveer gelegen is in het verwerven van aanzien in een niet-crimineel milieu. Ook Spapens refereert in zijn artikel aan het werk van Dianne Vaughan (2007). Spapens borduurt echter niet zozeer voort op het eerder aangehaalde concept van Vaughan inzake de normalisering van deviantie, maar veeleer op de door haar aangetroffen wisselwerking tussen de houding van het management, de structurele en culture kenmerken van de organisatie en de omgeving waarin wordt geopereerd.
In het artikel van Hans Nelen staat het ondoorzichtige samenspel tussen clubs en makelaars bij het transfereren van voetbalspelers centraal. Daarbij wordt ingezoomd op de centrale rol die spelersmakelaars in de transferwereld vervullen. De hoofdvraag die aan het artikel ten grondslag ligt, is hoe de sleutelpositie van spelersmakelaars van invloed kan zijn op de vormen van financieel-economische criminaliteit die zich in de transferwereld openbaren en hoe de agenten zelf tegen hun sleutelpositie en de verantwoordelijkheden die die met zich brengt aankijken. Nelen tracht – in lijn met het cultureel-criminologisch uitgangspunt om op meer verstehende wijze naar probleemgedrag en de reactie daarop te kijken – de betekenis die die sleutelpersonen aan hun gedrag verbinden zo veel mogelijk van binnenuit te beschrijven. De auteur had weinig ‘moraalridders’ in de voetballerij verwacht, maar acht het zorgelijk dat in de door hem bestudeerde casuïstiek vrijwel alle betrokkenen hun handen in onschuld wassen als het gaat om de uitwassen en de vormen van financieel-economische criminaliteit die zich in de professionele voetballerij openbaren. Aan het einde van zijn betoog werpt hij de vraag op of de financiële crisis die ons te wachten staat als gevolg van de coronapandemie wellicht tot meer reflectie zal leiden binnen de voetballerij op wat wel of niet als ‘normaal’ en ‘aanvaardbaar’ moet worden geacht. Dat er een wezenlijke discussie ontstaat over de astronomische transfersommen, het gemak waarmee puissant rijke investeerders zich in kunnen kopen in clubs, de schijnconstructies die worden gebruikt om belasting te ontduiken of wederrechtelijk verkregen vermogen wit te wassen en een aantal andere structurele problemen waarmee de sector kampt. -
Sport op de agenda van de culturele criminologie
De bovenstaande beschouwing maakt duidelijk dat we in dit nummer slechts inzoomen op een beperkt aantal sleutelpersonen in de sport. Naast de journalist, sporter, coach, de sponsor en zaakwaarnemer zou het bijvoorbeeld ook bijzonder interessant zijn geweest om de rol van de bestuurder te belichten. Of de positie van de medicus en hoe die moet schipperen tussen de belangen van de patiënt, de geheimhoudingsplicht waaraan hij/zij is gebonden en het bredere maatschappelijke belang om het dopinggebruik in te dammen. En wat te denken van de persoon aan wie de topsporter uiteindelijk zijn of haar bestaansrecht ontleent: de supporter in hart en nieren, die elk jaar trouw de clubkaart koopt, zoon- of dochterlief verblijdt met een nieuw shirt van de club en die zich scheel betaalt aan de betaalzender om zijn favoriete team op elk moment van de dag aan het werk te zien. Wat bepaalt die clubliefde eigenlijk en hoever zijn verstokte fans bereid te gaan om die clubliefde te belijden? Er ligt kortom nog voldoende terrein braak voor een nadere analyse, op macro-, meso- en/of microniveau. We staan met het ontginnen van de sport als interessant onderzoeksterrein in de criminologie nog maar aan het begin. Gezien de uiteenlopende verschijningsvormen en de (vermoede) omvang van criminaliteit in de sector, de betekenis die de hoofdrolspelers aan hun gedrag toedichten, alsook de ambivalente maatschappelijke reactie daarop, kunnen ook cultureel criminologen hun vingers aflikken bij het ontwaren van zo veel interessante onderzoeksthema’s. Het is met andere woorden wachten op een reeks aan mooie etnografische studies in uiteenlopende sportdisciplines, waarin, analoog aan de documentaires waarnaar in deze beschouwing kort werd verwezen, het gedrag van de betrokken hoofdrolspelers van binnenuit wordt beschreven en geduid.
Literatuur Babjaková, R., S. Deten, J. Etoré, K. Geurtjens, R. Moerland & H. Nelen (2016), Olympic Idealism and Human Rights Infringements: How Athletes Cope with an Uncomfortable Reality. In: R. Moerland, H. Nelen & J. Willems (eds.), Denialism and Human Rights (p. 437-452). Cambridge – Antwerp – Portland: Intersentia, chapter XXII.
Braithwaite, J. (2005), Markets in Vice, markets in Virtue. Oxford: Oxford University Press.
Bunt, H.G. van de (2017), Het verbergen en ontkennen van dopinggebruik in de wielrennerij. Tijdschrift over Cultuur en Criminaliteit, 7(2), 99-115.
Needleman L. & C. Needleman (1979), Organizational Crime: Two models of criminogenesis. The Sociological Quarterly, 20(4), 517-528.
Nelen, H. (2015), Merci Mecenas. Witwassen in het professionele voetbal. Orde van de Dag, (70), 45-53.
Vaughan, D. (1996), The Challenger Launch Decision: Risky Technology, Culture, and Deviance at NASA. Chicago: University of Chicago Press.
Vaughan, D. (2007), Beyond Macro- and Micro-Levels of Analysis, Organizations, and the Cultural Fix. In: H. Pontell & G. Geis (eds.), International Handbook of White-Collar and Corporate Crime (p. 3-24). New York: Springer.
Zonneveld, T. (2016), Thomas Dekker – Mijn gevecht. Amsterdam: Uitgeverij Inside.
-
1 Zie bijvoorbeeld www.businessinnovationbrief.com/culture/disruption/innovation.
-
3 Het zgn. MCMMG-model: Media-Corporations-Merchandising-Markets-Globalized-Model.
Dit nummer is tot stand gekomen in een bizarre tijd. Dat de coronacrisis ons leven in meer dan één opzicht heeft ontregeld en nog tot in lengte van jaren haar sporen zal nalaten, behoeft geen verdere uitleg. Wel kan de lezer zich met recht afvragen waarom juist nú aandacht wordt gevraagd voor sleutelpersonen en aan hen verwante misstanden in de sport, terwijl die sport maandenlang stillag en grote evenementen (Olympische Spelen, EK voetbal, Grand Slam-toernooien in het tennis en de grote wielerronden, waaronder de Tour de France) werden uitgesteld. Los van het feit dat themanummers van tijdschriften lang vooruit worden gepland – en de aanleiding tot het maken van dit nummer dus ook niets met de coronacrisis van doen had – hebben de bijzondere omstandigheden waaronder het nummer tot wasdom is gekomen het thema wel van een nieuwe dimensie voorzien. Immers, als de sportgekte abrupt tot stilstand komt, worden de uitwassen in de sector beter zichtbaar en is er meer tijd om daar eens rustig op te reflecteren. Bovendien hebben sportliefhebbers, nu ze tijdelijk verstoken waren van het op de voet volgen van hun favoriete sport, de gelegenheid gekregen om naar enkele boeiende documentaires te kijken over sporthelden uit het verleden. Een van die documentaires, over basketballegende Michael Jordan, kan nu al als een klassieker worden bijgezet. We zien een sporter in the Last Dance met een verbluffende, bijna maniakale overwinningsdrift, die niet alleen zijn tegenstanders maar ook zijn teamgenoten van de Chicago Bulls sart, provoceert en opstookt om zijn ultieme doel te bereiken. De rol die coach Phil Jackson vervult, is voer voor psychologen en kan als lesmateriaal worden gebruikt hoe een verzameling talentvolle individuen tot een collectief kan worden gesmeed zonder afbreuk te doen aan het onbetwistbare leiderschap van de meest talentvolle van alle (Jordan) en de extravagante nukken van sommige anderen (in het bijzonder Dennis Rodman). We zien in die tiendelige reeks weinig van de malafide praktijken binnen en rondom de sport, hoewel bekend is dat er in het professionele basketbal behoorlijk wordt gegokt, dat er signalen zijn van matchfixing en dat de supersterren ook in deze tak van sport er – eufemistisch gesteld – een nogal losse belastingmoraal op nahouden. In dat verband is het intrigerend dat John Braithwaite in zijn boek Markets in Vice, Markets in Virtue (2005) een aantal supersterren, onder wie Michael Jordan, met naam en toenaam aanduidde als ‘moral termites’. Braithwaite gebruikte die term om de verwoestende uitwerking op de belastingmoraal onder de bevolking te onderstrepen als ‘our most respected and successful citizens communicate through their actions the message that avoiding tax is normal and acceptable’ (Braithwaite, 2005: 25).